ECLI:NL:RBZWB:2025:209

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
BRE-24_3370
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2025, wordt het beroep van de belanghebbende behandeld, die stelt dat de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Het bezwaarschrift is op 13 september 2023 ingediend, en de heffingsambtenaar had uiterlijk op 31 december 2023 moeten beslissen. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft de belanghebbende de heffingsambtenaar op 5 januari 2024 in gebreke gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar binnen twee weken na deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 50,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast stelt de rechtbank de reeds verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,- en bepaalt dat de heffingsambtenaar wettelijke rente moet betalen over dit bedrag vanaf 26 april 2024 tot de datum van volledige betaling. De rechtbank wijst ook de verzoeken van de belanghebbende om vergoeding van griffierecht en proceskosten toe, waarbij de heffingsambtenaar € 453,50 aan proceskosten moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/3370

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld, omdat de heffingsambtenaar volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 13 september 2023 tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting met kenmerk [aanslagnummer].
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Belanghebbende heeft het bezwaarschrift ingediend op 13 september 2023. De heffingsambtenaar moet op het bezwaarschrift beslissen in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen. [2] De heffingsambtenaar had dus uiterlijk op 31 december 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de heffingsambtenaar moet beslissen is inmiddels voorbij. Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar op 5 januari 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan de heffingsambtenaar worden opgelegd?
4. Omdat de heffingsambtenaar nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de heffingsambtenaar dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan de heffingsambtenaar opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de heffingsambtenaar. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Belanghebbende heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [3]
6.1.
De heffingsambtenaar heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De maximale dwangsom is in dit geval verschuldigd en bedraagt € 1.442.
6.2.
Belanghebbende vraagt om wettelijke rente. De rechtbank wijst dit toe. De heffingsambtenaar moest de dwangsom uiterlijk op 15 maart 2024 vaststellen en moest deze uiterlijk op 26 april 2024 aan belanghebbende betalen. De heffingsambtenaar moet daarom vanaf 26 april 2024 tot de datum waarop alles is betaald wettelijke rente aan belanghebbende betalen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat belanghebbende gelijk krijgt, de heffingsambtenaar twee weken krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de heffingsambtenaar de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.
De rechtbank stelt ook de door de heffingsambtenaar al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442 en bepaalt dat over de betaling daarvan wettelijke rente is verschuldigd.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 [4] omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de heffingsambtenaar op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- stelt de door de heffingsambtenaar te betalen dwangsom vast op € 1.442;
- veroordeelt de heffingsambtenaar om de wettelijke rente over dit bedrag aan belanghebbende te betalen, vanaf 26 april 2024 tot de dag waarop het gehele bedrag is betaald;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51,- aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • beslist dat voor zover de proceskostenvergoeding en het te vergoeden griffierecht niet tijdig worden betaald, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan..
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 17 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 236 van de Gemeentewet.
3.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
4.1 punt van € 907 en een wegingsfactor 0,5 (licht).