In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 26 juni 2023. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 15 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 292.000 per 1 januari 2022. Tegelijkertijd werd aan belanghebbende de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023 opgelegd. Het bezwaar van belanghebbende werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door een gemachtigde van Previcus BV, heeft in zijn bezwaarschrift diverse gronden aangevoerd waarom hij de vastgestelde waarde te hoog acht. Hij verzocht om verstrekking van gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde, waaronder vergelijkingsobjecten en andere relevante informatie. De heffingsambtenaar heeft echter aangegeven dat niet alle gevraagde gegevens beschikbaar zijn en dat belanghebbende onvoldoende informatie heeft verstrekt om zijn bezwaar inhoudelijk te onderbouwen.
De rechtbank oordeelt dat belanghebbende over voldoende gegevens beschikte om de juistheid van de vastgestelde waarde te controleren. De rechtbank concludeert dat er geen schending is van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, omdat de heffingsambtenaar wel gegevens heeft verstrekt en belanghebbende niet heeft gereageerd op verzoeken om aanvullende informatie. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.