ECLI:NL:RBZWB:2025:219
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de belastingrechter om een betalingsregeling te treffen
Op 17 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 23/10678, waarin belanghebbende in beroep ging tegen de afwijzing van zijn verzoek om een betalingsregeling door de ontvanger van de belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij kennelijk onbevoegd is om over het verzoek te oordelen, aangezien de belastingrechter niet bevoegd is om een betalingsregeling te treffen. Dit is in overeenstemming met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de rechtbank in staat stelt om zonder zitting uitspraak te doen in gevallen waarin zij kennelijk onbevoegd is.
Belanghebbende heeft aangegeven het niet eens te zijn met de afwijzing van zijn verzoek en heeft verzocht om een betalingsregeling. De griffier heeft belanghebbende erop gewezen dat een verzoek voor een betalingsregeling bij de ontvanger van de belastingdienst moet worden ingediend en dat bij een geschil hierover een rechtsvordering kan worden ingesteld bij de civiele rechter. Ondanks deze uitleg heeft belanghebbende niet gereageerd op de verzoeken van de griffier om het beroepschrift te verduidelijken of in te trekken.
De rechtbank heeft uiteindelijk geconcludeerd dat zij niet bevoegd is om de gevraagde betalingsregeling te treffen en heeft zich daarom kennelijk onbevoegd verklaard. Het griffierecht wordt niet teruggestort, omdat er in deze procedure geen griffierecht is geheven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.