In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 15 april 2025, worden de beroepen van de belanghebbende tegen de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2021 en 2022 beoordeeld. De belanghebbende, woonachtig in Zweden, had bezwaar gemaakt tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die de voorlopige aanslagen had opgelegd op basis van een verlies uit werk en woning en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. De rechtbank behandelt de beroepen en concludeert dat de inspecteur de voorlopige aanslagen terecht heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen niet te hoog is vastgesteld en dat de herzieningsverzoeken van de belanghebbende terecht zijn afgewezen. De rechtbank wijst ook het verzoek om een rentevergoeding af, omdat de belasting over het belastbaar inkomen niet te hoog is. De beroepen worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de voorlopige aanslagen in stand blijven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.