ECLI:NL:RBZWB:2025:2246

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
11096982 \ CV EXPL 24-2487
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over mandelige muur en airco-installatie

In deze zaak, die zich afspeelt tussen twee buren, vorderen de eisers, [partij 1], dat de gedaagden, [partij 2], een buitenunit van een airco verwijderen die zij aan de buitenmuur van de woning van [partij 1] hebben bevestigd. De eisers stellen dat deze muur niet mandelig is en dat de gedaagden onrechtmatig handelen door de buitenunit te bevestigen. De gedaagden vorderen in reconventie dat de eisers hun garage, die deels op het perceel van [partij 2] staat, verwijderen. De kantonrechter oordeelt dat de muur waar de buitenunit aan is bevestigd niet mandelig is en dat de gedaagden de buitenunit moeten verwijderen. De vordering van [partij 2] om de garage te laten verwijderen wordt afgewezen, omdat deze vordering verjaard is. De kantonrechter legt dwangsommen op voor het niet naleven van de veroordelingen en wijst de proceskosten toe aan de eisers. De uitspraak is gedaan op 16 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11096982 \ CV EXPL 24-2487
Vonnis van 16 april 2025
in de zaak van

1.[naam 1]

en
2. [naam 2]
beiden wonend te [plaats]
eisende partijen in conventie
verwerende partijen in reconventie
hierna samen te noemen: [partij 1]
gemachtigde: mr. I.S. Paans
tegen

1.[naam 3]

en
2. [naam 4]
beiden wonend te [plaats]
gedaagde partijen in conventie
eisende partijen in reconventie
hierna samen te noemen: [partij 2]
gemachtigde: mr. T. Schouten

1.De zaak in het kort

Partijen zijn elkaars buren. [partij 1] vorderen om een door [partij 2] aan de buitenmuur van hun woning bevestigde buitenunit van een airco weg te halen. [partij 2] vorderen dat [partij 1] de garage die zij in 2002 deels op grond van [partij 2] hebben gebouwd, daarvan verwijderen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 juli 2024;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 1 t/m 9;
- de nadien van [partij 1] ontvangen productie 10;
- de e-mail van 30 oktober 2024 van [partij 2] met 4 bijlagen;
- de mondelinge behandeling van 5 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Aan het slot van de mondelinge behandeling is aan partijen gevraagd om twee weken nadien een akte te nemen waarin zij zouden laten weten of zij een basis zien voor overleg teneinde de zaak alsnog te schikken. Beide partijen hebben nagelaten de gevraagde akte te nemen, zodat nu vonnis wordt gewezen.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn buren en wonen in een rij huizen met eengezinswoningen. [partij 1] bewonen de hoekwoning met [huisnummer 1] , [partij 2] wonen op [huisnummer 2] . Beiden zijn eigenaar van de door hen bewoonde woning.
3.2.
Partijen hebben hun woningen aan de achterzijde uitgebouwd. De aanbouw van
[partij 1] bestaat uit 3 verdiepingen, de aanbouw van [partij 2] vergroot alleen de begane grond.
3.3.
In 1993 hebben [partij 2] in hun tuin, naast de al bestaande garage van [partij 1] , een eigen garage gebouwd. Beide garages waren toen niet met elkaar verbonden.
3.4.
[partij 1] hebben nadien hun garage vergroot en die aan een zijde tegen de garage van [partij 2] aangebouwd. De werkzaamheden zijn in 2002 voltooid.
3.5.
Op 24 juni 2023 hebben [partij 2] airconditioning laten installeren. De daartoe behorende buitenunit hebben zij boven het platte dak van hun aanbouw, aan de buitenmuur van de woning van [partij 1] bevestigd.
3.6.
Op 27 mei 2024 heeft een landmeter van het kadaster de erfgrens tussen de percelen van partijen gereconstrueerd. Uit het daarvan opgemaakte relaas van bevindingen volgt dat de door bebouwing feitelijk bestaande grens afwijkt van de kadastrale grens.

4.Het geschil

In conventie en in reconventie
4.1.
In de namens [partij 1] uitgebrachte dagvaarding vorderen zij in conventie dat [partij 2] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, worden veroordeeld:
I. om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de buitenunit van hun airco te verwijderen van de muur van [partij 1] , verwijderd te houden en nimmer terug te plaatsen, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat [partij 2] in gebreke blijven;
II. om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de muur van [partij 1] te herstellen en hiervan binnen dezelfde termijn foto’s over te leggen, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat [partij 2] in gebreke blijven;
III. in de kosten van deze procedure.
4.2.
[partij 2] voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [partij 1] in hun vorderingen, dan wel afwijzing daarvan, met veroordeling van [partij 1] , uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op hun beurt vorderen [partij 2] in reconventie dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [partij 1] veroordeelt tot:
I. het toestaan van verder gebruik van de mandelige muur door [partij 2] ;
II. het verwijderen van de schuur dan wel garage op de grond van [partij 2] ;
III. betaling van de kosten van deze procedure.
4.4.
[partij 1] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [partij 2] in hun vorderingen, althans om die vorderingen aan [partij 2] te ontzeggen, met veroordeling van [partij 2] in de kosten van het geding.
4.5.
Op wat partijen ter onderbouwing van hun standpunten naar voren hebben gebracht wordt, voor zover dit voor de beoordeling van het geschil nodig is, hierna nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie
5.1.
[partij 1] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [partij 2] tegenover hen onrechtmatig handelen. Door het monteren van de buitenunit van de airco aan de muur van [partij 1] maken zij inbreuk op het eigendomsrecht van [partij 1] . Bovendien lijden [partij 1] schade aan hun muur doordat daarin gaten zijn geboord. Dit moet worden hersteld. [partij 2] betogen dat de muur waaraan de buitenunit is bevestigd mandelig is [1] . Zij zijn daarvan mede-eigenaar en mogen daarop zonder toestemming van [partij 1] bepaalde zaken zoals de buitenunit van de airco aanbrengen.
5.2.
Om te kunnen oordelen dat [partij 2] bevoegd waren om de buitenunit van hun airco op het betreffende gedeelte van de muur te bevestigen, moet worden vastgesteld dat ter plaatse sprake is van een mandelige muur. Dat is echter niet het geval. Vast staat dat de aanbouw van [partij 2] constructief verbonden is met de enkele jaren eerder geplaatste buitenmuur van [partij 1] aanbouw, waardoor dit gedeelte van die muur is aan te merken als scheidsmuur in de zin van artikel 5:62 lid 2 BW. Daarmee is dat deel van de muur als mandelig aan te merken. Dat dit - onderste - gedeelte van de scheidsmuur mandelig is, betekent niet dat daardoor de gehele muur mandelig is. Het gedeelte van de buitenmuur van de woning van [partij 1] dat zich boven de aanbouw van [partij 2] bevindt geldt niet als scheidsmuur die beide woningen gemeen hebben en is geen gemeenschappelijke eigendom [2] . Voor dit oordeel is niet van belang dat de kadastrale erfgrens mogelijk niet precies onder de muur loopt.
5.3.
Door zonder toestemming van [partij 1] aan dat gedeelte van de muur de buitenunit van een airco te bevestigen maken [partij 2] inbreuk op het eigendomsrecht van [partij 1] en handelen zij onrechtmatig. De kantonrechter volgt [partij 2] niet in hun verweer dat – ook al is geen sprake van een mandelige muur – zij alsnog op deze wijze gebruik van de muur van [partij 1] mogen maken. Ook op een niet mandelige muur moet je als eigenaar wat dulden. Daarbij kun je denken aan de situatie dat men de muur van de buren gebruikt voor het ophangen van kleine versieringen of beplanting. Daaronder verstaat de kantonrechter niet dat je als eigenaar van de muur moet dulden dat de buurman middels het boren van gaten en het aanbrengen van bouten een airco-unit ophangt. [partij 2] zullen dan ook worden veroordeeld om die unit binnen 14 dagen nadat dit vonnis door een deurwaarder aan hen is betekend van die muur te verwijderen en verwijderd te houden.
Tevens zullen zij worden veroordeeld tot herstel van de muur op de plaats(en) waar de buitenunit van de airco was bevestigd en tot afgifte aan [partij 1] van ten minste twee foto’s van de herstelde muur. Op de vordering van [partij 1] zullen aan die veroordelingen dwangsommen worden verbonden, die worden vastgesteld op de in de beslissing vermelde bedragen.
In reconventie
5.4.
Uit het bovenstaande oordeel volgt dat de vordering van [partij 2] om verder gebruik van de mandelige muur - waarmee door hen, naar de kantonrechter veronderstelt, wordt bedoeld het gedeelte van de muur boven hun aanbouw - toe te staan, niet zal worden toegewezen. In het geval [partij 2] in de toekomst een (tweede) airco of een geheel nieuwe uitbouw aan of tegen die muur willen realiseren, dan zullen zij daarvoor in overleg dienen te treden met [partij 1] .
5.5.
Ook de vordering om [partij 1] te veroordelen de schuur c.q. garage op de grond van [partij 2] , te verwijderen wordt afgewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.6.
Gezien de door het kadaster gemaakte erfgrensreconstructie wordt vastgesteld dat de garage van [partij 2] deels op het perceel van [partij 2] is (aan)gebouwd. Partijen verschillen van mening over de oorzaak van deze grensoverschrijding. Het is de kantonrechter echter niet gebleken dat hiervoor door [partij 2] , althans door hun rechtsvoorganger van wie zij hun woning destijds huurden, expliciet toestemming is verleend. [partij 1] worden daarom niet gevolgd in hun primaire verweer tegen de vordering dat partijen gezamenlijk hebben bepaald waar de nieuwe muur van [partij 1] garage zou komen. Anders dan zij menen is er wel sprake van een inbreuk op het eigendomsrecht van [partij 2] .
5.7.
[partij 1] hebben ook een beroep gedaan op verjaring. Dit beroep slaagt wel. Ter zitting hebben [partij 1] verklaard dat de verbouwing van hun garage in 2002 was afgerond. [partij 2] hebben dat niet weersproken. Daarmee staat vast dat [partij 1] de betreffende strook grond van [partij 2] meer dan twintig jaar geleden in bezit hebben genomen door daarop een deel van hun schuur (m.n. de buitenmuur) gebouwd te hebben. Ingevolge artikel 3:105 BW in verbinding met 3:114 lid 2 BW komt [partij 2] dus als gevolg van verjaring van een zodanige aanspraak geen beroep meer toe op beëindiging van het bezit van [partij 1] . Volgens [partij 2] laat dat onverlet dat aan hen nog wel een beroep toekomt op schadevergoeding in natura omdat [partij 1] onrechtmatig heeft gehandeld door een deel van hun perceel wederrechtelijk in bezit te nemen. De kantonrechter volgt [partij 2] hierin niet. Vast staat dat eerst tijdens een kadastrale erfgrensreconstructie in 2024 is gebleken dat de schuur van [partij 1] over de erfgrens is gebouwd. Dat is na het verstrijken van de vermelde verjaringstermijn. Pas op dat moment werd voor [partij 1] kenbaar dat zijn schuur gedeeltelijk op grond van [partij 2] staat. Daarmee kan niet gezegd worden dat [partij 1] onrechtmatig heeft gehandeld door de strook in bezit te nemen en te houden. Zou het voorgaande anders zijn dan geldt dat [partij 2] niet gevraagd hebben om teruggave van de strook grond. Zij vorderen alleen dat [partij 1] een deel van zijn schuur afbreekt. Daarbij hebben [partij 2] onvoldoende belang. De kantonrechter zal deze vordering dan ook afwijzen.

6.De proceskosten

In conventie
6.1.
[partij 2] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij 1] worden vastgesteld op:
- kosten van de dagvaarding
137,48
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punten × € 135,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
542,48
6.2.
De in de dagvaarding begrepen vergoeding voor ‘kosten DBR’ is niet toewijsbaar nu daarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt. Niet valt in te zien dat kosten in verband met (het raadplegen van) het digitaal beslagregister waarvoor deze vergoeding onder de noemer verschotten wordt gevorderd, noodzakelijk zijn gemaakt voor de goede verrichting van de betreffende ambtshandeling, in casu het uitbrengen van de dagvaarding, zoals bedoeld in artikel 9 lid 1, onder a van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechts-deurwaarders. Op de explootkosten wordt daarom € 1,33 (€ 1,10 plus btw) in mindering gebracht.
6.3.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
6.4.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat [partij 2] afzonderlijk kunnen worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Maar wanneer de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
In reconventie
6.5.
Ook hier geldt dat [partij 2] als de in het ongelijk gestelde partij, de kosten van de procedure moeten betalen. Daarbij worden de kosten van [partij 1] vastgesteld op € 135,00 (½ x € 135,00 x 2 punten) voor het salaris van hun gemachtigde.

7.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
7.1.
veroordeelt [partij 2] om binnen 14 dagen nadat dit vonnis aan hen is betekend de buitenunit van hun airco van de muur van [partij 1] te verwijderen, verwijderd te houden en nimmer tegen die muur terug te plaatsen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag voor iedere dag dat [partij 2] daarmee in gebreke blijven, met een maximum van € 10.000,-;
7.2.
veroordeelt [partij 2] om binnen 14 dagen nadat dit vonnis aan hen is betekend de muur van [partij 1] op de plaats(en) waar de buitenunit van de airco was bevestigd te herstellen en aan [partij 1] ten minste twee foto’s van de herstelde muur af te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag voor iedere dag dat [partij 2] daarmee in gebreke blijven, met een maximum van € 10.000,-;
7.3.
veroordeelt [partij 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 542,48, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening indien [partij 2] niet eerder aan de veroordelingen voldoen en het vonnis wordt betekend;
7.4.
veroordeelt [partij 2] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten wanneer deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving zijn betaald;
7.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
7.7.
wijst de vorderingen af;
7.8.
veroordeelt [partij 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 135,00, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening indien [partij 2] niet eerder aan deze veroordeling voldoen en het vonnis wordt betekend;
7.9.
veroordeelt [partij 2] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over voormelde proceskosten indien deze kosten niet binnen
14 dagen na aanschrijving zijn betaald.
7.10.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025

Voetnoten

1.Artikel 5:62 lid 2 BW.
2.Vgl. gerechtshof Leeuwarden, 30 oktober 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BY1558, rov. 21.