Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2025 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] (Duitsland), belanghebbende,
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Feiten
"Echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan"(hierna: het echtscheidingsconvenant). Belanghebbende is op grond van het echtscheidingsconvenant € 150.000 verschuldigd in verband met overbedeling aan zijn ex-partner. Hiervan is € 50.000 ten tijde van de echtscheiding voldaan en met betrekking de resterende € 100.000 is in het echtscheidingsconvenant opgenomen dat dit uiterlijk twee jaar na de echtscheiding zal worden betaald.
“lk ben van mening dat ik nog een openstaande vordering van € 48.000 heb op mijn ex-partner, bestaande uit 24 maanden partneralimentatie over de periode 1 april 2020 t/m 31 maart 2022. 1k heb geen toestemming gegeven voor de verrekening met eventuele vorderingen die mijn ex-partner op mij denkt te hebben.”De inspecteur heeft deze verklaring niet overgelegd aan belanghebbende.
Motivering
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot een vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 875;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 125;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 113,38 aan proceskosten aan belanghebbende;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 113,37 aan proceskosten aan belanghebbende.