ECLI:NL:RBZWB:2025:2282

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
24/6950
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 april 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere beoordeeld. Eiseres had op 8 november 2023 een gehandicaptenparkeerkaart aangevraagd, maar het college heeft deze aanvraag op 6 februari 2024 afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde het bezwaar op 27 augustus 2024 niet-ontvankelijk, omdat het buiten de bezwaartermijn was ingediend. Eiseres voerde aan dat de overschrijding van de termijn verschoonbaar was, onder andere vanwege haar hoge leeftijd en het feit dat zij en haar echtgenoot niet goed met digitale middelen om konden gaan. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat eiseres slechts gering kon worden verweten voor het te laat indienen van het bezwaarschrift. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het griffierecht aan eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6950

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van 27 augustus 2024, waarin het bezwaar van eiseres tegen het besluit van het college van 6 februari 2024 niet-ontvankelijk is verklaard.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben aan de kant van eiseres deelgenomen: eiseres, haar echtgenoot [naam 1] en haar adviseur dr. [naam 2]. Namens het college zijn [naam 3] en [naam 4] op zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aangezien het college het bezwaarschrift niet-ontvankelijk heeft verklaard, blijft de omvang van het geding beperkt tot de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift. [1] De rechtbank doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het oordeel van de rechtbank is dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat zijn de feiten?
4.1.
Eiseres heeft op 8 november 2023 een zogeheten gehandicaptenparkeerkaart passagier aangevraagd.
4.2.
Het primaire besluit is door het college genomen op 6 februari 2024. Daarin heeft het college de aanvraag van de gehandicaptenparkeerkaart afgewezen.
4.3.
Op 27 maart 2024 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt via een e-mail.
4.4.
Op 12 april 2024 ontving eiseres een e-mail van een ambtenaar van de gemeente Veere, waarin stond dat het bezwaarschrift niet via de mail, maar via een formulier op de website van het college dan wel schriftelijk ingediend dient te worden. De ambtenaar voegt in dezelfde mail daar het volgende aan toe: “Graag wil ik u echter in de gelegenheid stellen om nadere informatie aan te leveren. Deze aanvullende informatie kunnen wij aan onze deskundige (arts/SAP) voorleggen met de vraag of dit maakt dat er anders naar de situatie gekeken wordt. De uitkomst hiervan kunnen wij vervolgens met u delen.”
4.5.
Eiseres heeft verklaard dat haar in een telefoongesprek met de hiervoor genoemde gemeenteambtenaar, dat plaatsvond op 15 april 2024, hetzelfde werd verteld als in de mail van 12 april 2024.
4.6.
Op 16 april 2024 is het bezwaarschrift van eiseres schriftelijk ingediend bij het college. Het college heeft uitdrukkelijk laten weten dat ervoor gekozen is om de datum van de e-mail waarin eiseres in eerste instantie bezwaar wenste te maken aan te houden als indieningsdatum van het bezwaar (oftewel: de indieningsdatum van het bezwaar blijft 27 maart 2024).
4.7.
Op 7 mei 2024 is door het college een e-mail gestuurd naar eiseres. Hierin valt te lezen dat het college geconstateerd heeft dat het bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn is ingediend. Het college heeft eiseres tot 21 mei 2024 de tijd gegeven om redenen voor het overschrijden van deze termijn in te dienen.
4.8.
Vervolgens heeft eiseres op 7 mei 2024 per e-mail aangegeven waarom het bezwaarschrift na de wettelijke termijn is ingediend.
4.9.
Het college heeft het bezwaar bij besluit van 27 augustus 2024 (het bestreden besluit) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar buiten de bezwaartermijn is ontvangen en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar wordt geacht.
Welke beroepsgronden heeft eiseres aangevoerd?
5.1.
Eiseres vindt dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is. De rechtbank begrijpt dat eiseres hiermee een beroep doet op artikel 6:11 van de Awb. Eiseres wijt het te laat indienen van het bezwaarschrift aan de hoge leeftijd van haar en haar man, aan het feit dat ze beiden digibeet zijn en aan het feit dat ze in paniek waren geraakt door de afwijzing van de aanvraag van de gehandicaptenkaart passagier. Op een later moment, toen de bezwaartermijn al verstreken was, heeft haar adviseur het bezwaarschrift alsnog ingediend.
5.2.
Als tweede grond beroept eiseres zich op het vertrouwensbeginsel. Eiseres vindt dat ze op basis van de e-mail van 12 april 2024 en het telefoongesprek op 15 april 2024 gerechtvaardigd had mogen vertrouwen dat het geen probleem was om het bezwaarschrift na de wettelijke bezwaartermijn in te dienen.
Heeft het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
6.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb is de bezwaartermijn zes weken. Niet in geschil is dat deze termijn is overschreden. De bezwaartermijn liep tot uiterlijk 19 maart 2024. De datum waarop bezwaar is aangetekend, is 27 maart 2024.
6.2.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Voor deze beoordeling is de uitspraak van het CBb [2] van 30 januari 2024 van belang. [3] Uit deze uitspraak volgt dat de rechtbank eerst dient te beoordelen of het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift aan eiseres kan worden toegerekend en, als dat niet het geval is, of eiseres het bezwaarschrift zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd heeft ingediend. Alleen als aan beide voorwaarden is voldaan is de termijnoverschrijding verschoonbaar.
6.3.
De term “redelijkerwijs” in artikel 6:11 van de Awb biedt de bestuursrechter enige ruimte om in gevallen waarin sprake is van slechts een geringe verwijtbaarheid met betrekking tot de termijnoverschrijding, deze niet aan de indiener toe te rekenen. Of sprake is van een geringe verwijtbaarheid is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Hierbij kunnen de hoedanigheid van de burger, de mate van deskundigheid en professionaliteit van de burger, de omvang van de termijnoverschrijding en de vraag of sprake is van een meerpartijengeschil een rol spelen.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres slechts gering worden verweten dat de bezwaartermijn is overschreden. De rechtbank acht hierbij van belang dat het hier gaat om een individuele burger met een hoge leeftijd, die zegt digibeet te zijn en in paniek was geraakt door het afwijzingsbesluit. Eiseres is verder niet deskundig op het gebied van het indienen van een bezwaarschrift. Op de zitting bleek ook dat eiseres een brief van de rechtbank anders had geïnterpreteerd dan dat deze was bedoeld. Daarnaast merkt de rechtbank op dat eiseres acht dagen na afloop van de bezwaartermijn bezwaar heeft gemaakt. De omvang van de termijnoverschrijding is daarom zeer beperkt gebleven. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat sprake is van een geringe verwijtbaarheid. Bovendien is de rechtszekerheid van derden met een tegengesteld belang niet in het geding. De rechtbank ziet daarom meer ruimte om verschoonbaarheid aan te nemen. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd.
6.5.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de termijnoverschrijding verschoonbaar. Het college heeft het bezwaar van eiseres daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Omdat deze beroepsgrond slaagt, gaat de rechtbank niet meer in op de andere beroepsgrond.

Conclusie

7. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het college gehouden is om inhoudelijk te beslissen op het bezwaar. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De rechtbank draagt het college op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
8. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar.
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Janzing, griffier, op 17 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 6:7 van de Awb
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:11 van de Awb
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:69 van de Awb
1. De bestuursrechter doet uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
2. De bestuursrechter vult ambtshalve de rechtsgronden aan.
3. De bestuursrechter kan ambtshalve de feiten aanvullen.

Voetnoten

1.Artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.College van Beroep voor het bedrijfsleven.
3.CBb 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.