ECLI:NL:RBZWB:2025:2351

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
24/5265
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het splitsen van een woning in strijd met bestemmingsplan

Op 22 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen de eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J.P.M. Mooren, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning door de eiser, die een splitsing van een woning in twee woningen wilde legaliseren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan, dat slechts één woning toestaat op de betreffende percelen. De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen, en dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen. De rechtbank wijst erop dat de Woonvisie en het Bestuursakkoord geen vrijstelling bieden voor de gevraagde splitsing, en dat de motivering van het college om verdere verdichting tegen te gaan terecht is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de weigering van de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5265

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak tussen

[de bewindvoerder] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen

van [eiser] , uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. G.J.P.M. Mooren),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, het college.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 1] uit [plaats]
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser. Hij heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het afwijken van het verbod in het bestemmingsplan om een tweede woning aanwezig te hebben waar één woning is toegestaan. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag en wil dat met de aangevraagde vergunning wordt gelegaliseerd dat de aanwezige woning is gesplitst in twee woningen. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de gevraagde omgevingsvergunning op goede gronden heeft geweigerd. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De wettelijke regels, bestemmingsplanregels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Eiser heeft op [perceel 2] mei 2023 een aanvraag ingediend voor het afwijken van het verbod in het bestemmingsplan om een tweede woning aanwezig te hebben waar één woning is toegestaan. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 17 oktober 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 mei 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, namens het college: mr. A.A. Kammer-Nieuwenhuizen, [naam 2] en [naam 3] , en de derde-partij en de gemachtigde van de derde-partij. [eiser] was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

De relevante feiten
3. [eiser] , de vader van eiser, is eigenaar van [perceel 1] in [plaats] . Hierop staat een gebouw, dat een aanbouw is aan de woning op het [perceel 2] in [plaats] . Voorheen was [eiser] eigenaar van beide percelen. Toen hij de beide percelen kocht, was in de aanbouw een ‘kantoor aan huis’ gevestigd. [eiser] heeft de scheidingswand tussen [perceel 1] en [perceel 2] verwijderd en heeft in de aanbouw onder meer een badkamer aangebracht, waarna hij het gehele pand als woning is gaan gebruiken. Omstreeks 2019 heeft hij weer een scheidingswand tussen [perceel 1] en [perceel 2] aangebracht en heeft hij het [perceel 2] verkocht en geleverd aan de derde-partij die daar nu woont. Eiser woonde sinds dat moment met zijn ouders in de aanbouw op nummer [perceel 1] .
4. De aanleiding voor [eiser] om een omgevingsvergunning aan te vragen was dat het college handhavend optrad tegen de op [perceel 1] in de aanbouw gerealiseerde woning en het bewonen daarvan. Dit was in strijd met het geldende bestemmingsplan, dat op de percelen [perceel 1] en [perceel 2] tezamen één vrijstaande woning toestond. Met de uitspraak van 19 juni 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] geoordeeld dat het college niet van handhaving hoefde af te zien. Eiser en zijn ouders moesten daarom de bewoning van de aanbouw met [perceel 1] staken en de daarin aangebrachte badkamer verwijderen. Tijdens de zitting in deze zaak bleek dat zij daaraan ter voorkoming van het verbeuren van dwangsommen gehoor hebben gegeven. Ieder gezinslid heeft inmiddels andere huisvesting. Eiser wil echter nog steeds dat de aanbouw als afzonderlijke woning vergund wordt met het oog op toekomstige bewoning of verkoop.
De beoordeling van de beroepsgronden
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. [2]
6. In het toepasselijke bestemmingsplan ‘ [plaats] 2018’ kent het gecombineerde perceel [perceel 1] / [perceel 2] de enkelbestemming ‘gemengd’ en de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - kleinschalige handelsdoeleinden’ met bouwaanduiding: ‘vrijstaand’. In het daarnaast toepasselijke bestemmingsplan ‘Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen’ kent het gecombineerde perceel [perceel 1] / [perceel 2] de gebiedsaanduiding ‘overige zone - algemene beleidsregels’. Binnen die gebiedsaanduiding geldt onder meer artikel 16.4.6 uit dat bestemmingsplan. Dat artikel bepaalt dat er een verbod geldt om nieuwe woningen toe te voegen, maar ook dat het college dat verbod kan opheffen (door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan).
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de door eiser gewenste woningsplitsing, waardoor twee woningen ontstaan in plaats van één vrijstaande woning, in strijd is met de functieaanduiding ‘vrijstaand’ en met het verbod op het toevoegen van nieuwe woningen. Eiser voert echter aan dat de beslissing en de motivering van het college dat niet zou zijn voldaan aan de voorwaarden uit artikel 16.4.6 uit het bestemmingsplan ‘Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen’ niet kloppen. Daarnaast doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Ook voert eiser aan dat hij twijfelt aan de onafhankelijkheid van de door het college ingeschakelde stedenbouwkundige. Ten slotte doet hij er een beroep op dat het college ten onrechte stelt en heeft betrokken dat de vader van eiser eerdere aanvragen of verzoeken tot woningsplitsing heeft gedaan die zouden zijn afgewezen. Eventuele andere gronden die eiser heeft ingediend zijn tijdens de zitting ingetrokken. Dat betekent dat de rechtbank aan de hand van deze vier beroepsgronden zal beoordelen of het college op goede gronden heeft geweigerd om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
8. Volgens eiser wordt voldaan aan de voorwaarden uit artikel 16.4.6 uit het bestemmingsplan ‘Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen’. De Woonvisie 2021-2025 van de gemeente Altena en het Bestuursakkoord 2022-2026 maken woningsplitsing namelijk mogelijk, waarbij deze woningsplitsing geen extra ruimteclaim legt en het straat- en bebouwingsbeeld niet wijzigt, dus niet onevenredig worden geschaad. De motivering van het college dat men verdere verdichting wil tegengaan en dat het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning tot extra (al dan niet vergunningsvrije) bebouwingsmogelijkheden leidt, is volgens eiser onjuist.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Allereerst heeft het college mogen betrekken dat de Woonvisie 2021-2025 en het Bestuursakkoord 2022-2026 (als toepasselijke beleidsregels in de zin van artikel 16.4.6. onder b onder 1 van het BP ‘Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen’) woningsplitsing weliswaar mogelijk maken, maar dat dan voldaan moet worden aan specifieke regels. Woningsplitsing is alleen mogelijk ‘waar het verantwoord kan’. Het college kon naar het oordeel van de rechtbank overwegen en van groot belang achten dat door het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning de (al dan niet vergunningsvrije) bouwmogelijkheden toe zouden nemen. Alleen al op grond van artikel 8.2.2 van het bestemmingsplan ‘ [plaats] 2018’ mag immers per hoofdgebouw – kort samengevat – 125 m2 aan bijgebouwen worden gebouwd. Als, zoals bij het toestaan van de door eiser gewenste woningsplitsing, een hoofdgebouw wordt toegevoegd, neemt de bebouwingsmogelijkheid dus toe. Het standpunt van eiser dat bij het vergunnen van de woningsplitsing de bebouwingsmogelijkheden niet toenemen, klopt dus niet. Het college heeft mogen overwegen dat hij die (mogelijkheid tot) verdere verdichting en verharding in de [straat] ongewenst vindt, mede gezien het advies daarover van de door het college ingeschakelde stedenbouwkundige. De stedenbouwkundige schrijft onder meer:
“De uitstraling van de woning is ook als een traditionele vrijstaande, enkele woning met een duidelijk onderscheid tussen hoofdvolume en ondergeschikte aanbouw die samen een geheel vormen. Het opdelen daarvan in verschillende woningen is niet logisch en ook niet wenselijk.”.Wat de stedenbouwkundige hiermee bedoelt is ook direct duidelijk op de afbeelding van de woning met de aanbouw.
8.2.
Daarmee wordt niet voldaan aan twee van de cumulatieve vereisten uit artikel 16.4.6, namelijk het vereiste onder 1 dat het plan past binnen de gemeentelijke beleidsregels (‘daar waar het verantwoord kan’) en het vereiste onder 4 dat het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad. Dat het college – zoals eiser heeft aangevoerd – in andere delen van [plaats] wel woningbouw toestaat waarbij groen wordt opgegeven en verdichting optreedt, staat daar niet aan in de weg.
8.3.
Eiser heeft in dit kader nog een beroep gedaan op een brief van 16 december 2005 van de voormalige gemeente Aalburg aan zijn vader. Aanvankelijk stelde eiser dat uit deze brief zou blijken dat op het adres [perceel 1] / [perceel 2] al sprake is van twee hoofdgebouwen, zodat de motivering van het college over het toevoegen van een hoofdgebouw met extra bebouwingsmogelijkheden niet zou opgaan. Tijdens de zitting heeft eiser erkend dat dit niet uit deze brief volgt en dat hij nu juist met de aangevraagde omgevingsvergunning een extra hoofdgebouw vergund wil zien. Deze brief doet dus geen afbreuk aan het besluit van het college.
9. Ook het beroep dat eiser doet op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Zoals tijdens de zitting door het college is toegelicht – en door eiser is erkend – ziet geen van de door eiser aangehaalde door het college verleende omgevingsvergunningen op een situatie die gelijk is aan die van eiser. Het zou dan immers moeten gaan om een omgevingsvergunning waar een woningsplitsing in strijd met het bestemmingsplan wordt toegestaan en waarbij door vergunningverlening extra (al dan niet vergunningsvrije) bebouwingsmogelijkheden ontstaan omdat er een hoofdgebouw wordt toegevoegd. Daaraan voldoen de door eiser aangehaalde omgevingsvergunningen niet.
10. De beroepsgrond waarmee eiser tijdens de zitting de onafhankelijkheid van de door het college ingeschakelde stedenbouwkundige in twijfel trekt omdat hij veronderstelt dat dit dezelfde persoon is als degene die op de vergunningaanvraag heeft beslist, slaagt ook niet. Enerzijds is deze grond in een heel laat stadium aangevoerd, zodat sprake kan zijn van strijd met de goede procesorde. Anderzijds heeft het college tijdens de zitting onweersproken toegelicht dat de stedenbouwkundige de heer Yntema is, terwijl mevrouw [naam 3] op de aanvraag heeft beslist.
11. Ten slotte faalt ook de beroepsgrond dat het college ten onrechte zou hebben meegewogen dat de vader van eiser eerder, met negatief resultaat, om woningsplitsing zou hebben verzocht. De rechtbank overweegt dat eiser erkent dat in 2016 en 2017 al contact heeft plaatsgevonden tussen de voormalige gemeente Aalburg en de vader van eiser over de mogelijkheid van twee woningen op [perceel 1] / [perceel 2] , waarin duidelijk is gemaakt dat die mogelijkheid er niet is. Ook volgt de rechtbank de toelichting van het college tijdens de zitting dat dit geen reden was om de omgevingsvergunning te weigeren, maar dat het college in het bestreden besluit wel naar voren wilde laten komen dat deze weigering consistent is met de eerdere standpuntbepaling van de (toenmalige) gemeente over de splitsing van deze woning.

Conclusie en gevolgen

12. Nu de beroepsgronden van eiser niet slagen, is het beroep ongegrond. Dat betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 april 2025 door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van
artikel 2.1, eerste lid, onder aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van
artikel 2.1, eerste lid, onder aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…)
Bestemmingsplan [plaats] 2018

Artikel 1 Begripsbepalingen [. . .]

1.92
woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 8 Gemengd

8.1
Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de woonfunctie;
maatschappelijke voorzieningen tot maximaal 100 m², alsmede ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' een maatschappelijke voorziening met een oppervlakte van maximaal 755 m2;
dienstverlening tot maximaal 100 m²;
aan huis verbonden beroepen;
(…)
i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kleinschalige handelsdoeleinden' tevens kleinschalige handelsdoeleinden (sbi code 4622, 4632, 4633);
j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid' tevens kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 27.1), groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
8.2
Bouwregels
8.2.1 Gebouwen
Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
gebouwd binnen het bouwvlak;
(bedrijfs-)woningen mogen uitsluitend worden gebouwd op de hierna aangegeven wijze:
bouwwijze:
ter plaatse van de aanduiding:
alle woningen aaneen, in niet-gestapelde vorm, half-vrijstaand of vrijstaand
'aaneengebouwd'
half-vrijstaand of vrijstaand
'twee-aaneen'
vrijstaand
'vrijstaand'
gestapeld of aaneengebouwd
'gestapeld'
[. . .]
8.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Aan- uit- en bijgebouwen en overkappingen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:
[…]
d. gezamenlijke oppervlakte voor zover gebouwd buiten het bouwvlak maximaal:
60 m² op een erf tot en met 250 m², gerekend vanaf 1 m achter de voorgevellijn van de (bedrijfs-)woning, en
voor zover de oppervlakte van het erf meer bedraagt dan 250 m² mag het te bebouwen oppervlakte worden vermeerderd met 10% van de overmaat tot een maximum van 125 m²;
[…]

Artikel 22 Algemene gebruiksregels

22.1
Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik, met de in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval verstaan: [. . .]
e. het realiseren van nieuwe woningen tenzij dat in de planregels in hoofdstuk 2 nadrukkelijk is toegestaan; [. . .]
Bestemmingsplan ‘Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen’

Artikel 16.4.6 Kamerbewoning en nieuwe woningen

a Verbod kamerbewoning en nieuwe woningen
Het gebruik van gronden en / of bouwwerken ten behoeve kamerbewoning en / of het toevoegen van extra huishoudens is niet toegestaan behoudens als het:
expliciet wordt toegestaan in andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en);
vergund is.
b Opheffen verbod kamerbewoning en nieuwe woningen
Burgemeester en wethouders kunnen het hiervoor benoemde verbod opheffen mits het:
past binnen de daarvoor geldende gemeentelijke beleidsregels;
past binnen de geldende bouwregels;
de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.

Voetnoten

1.ABRvS 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2454
2.ABRvS 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:44