ECLI:NL:RBZWB:2025:2391

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
23/10400
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag Bpm en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 oktober 2023, waarbij een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) van € 2.897 is opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag onterecht was en vermindert deze naar € 2.772. Tevens wordt een schadevergoeding van € 2.000 toegekend aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 16 juli 2021 heeft ontvangen en dat de uitspraak op 23 april 2025 is gedaan, wat resulteert in een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer 22 maanden. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en verplicht de inspecteur tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 3.108 bedragen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag moet verminderen en de schadevergoeding moet betalen, en dat de Staat ook een deel van de schadevergoeding moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10400

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 2.897.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon] namens de gemachtigde van belanghebbende en mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] namens de inspecteur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en de naheffingsaanslag dient te worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 29 april 2020 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Audi A3 Sportback 2.5 TFSI RS3 quattro met VIN-nummer [nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 7.446.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [b.v.] . van 23 april 2020. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 40.600, gebaseerd op een gemiddelde vraagprijs van vier referentievoertuigen verminderd met een handelsmarge van ongeveer 35%. De taxateur heeft een schadebedrag van € 15.936,57 geconstateerd en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 25.000.
3.2.
Op de inkoopfactuur die tot de gedingstukken behoort is vermeld:
‘Fahrzeug hat ein reparierten unfallscheiden, Nachlackierungen (verschiedene teilen), Audi had Kretzen und beulen (verschiedene teilen).’
3.3.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 14 mei 2020. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 39.897 aan de hand van een koerslijst van Xray. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
3.4.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 10.343. Met dagtekening 25 juni 2021 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 2.897.

Overwegingen

4. Tussen partijen is in geschil welke afschrijvingsmethode moet worden gevolgd. Verder is in geschil de hoogte van de historische nieuwprijs, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat en de waardevermindering wegens schade.
Belanghebbende heeft zijn standpunt met betrekking tot de onafhankelijkheid en deskundigheid van de hertaxateur op zitting ingetrokken.
Afschrijvingsmethode
4.1.
Indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade of indien sprake is van een voertuig dat niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst mag de afschrijving worden bepaald aan de hand van een taxatierapport. [1]
Is sprake van meer dan normale gebruiksschade?
4.2.
De taxateur van belanghebbende heeft schade geconstateerd voor een bedrag van € 15.936,57 en daarvan 98% op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De taxateur van DRZ heeft geen schade aan de auto geconstateerd en opgemerkt dat de opgegeven schadeposities niet zijn aangetroffen dan wel als gebruikssporen zijn aangemerkt.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, aan de hand van het taxatierapport en de foto’s niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat op de inkoopfactuur is vermeld dat de auto al gerepareerd was en dus hersteld is geleverd.
4.4.
Dit brengt met zich dat de afschrijving voor de auto in het onderhavige geval niet kan plaatsvinden aan de hand van de taxatiemethode op de grond dat sprake is van schade.
Komt de auto voor op een koerslijst?
4.5.
Belanghebbende doet een beroep op de koerslijstmethode, in het geval de rechtbank oordeelt dat geen sprake is van schade. De inspecteur is van mening dat de auto niet voorkomt op een koerslijst gelet op het verschil in CO2-uitstoot.
4.6.
De rechtbank overweegt dat in de (interne) correspondentie van de Belastingdienst [2] die belanghebbende aan zijn betoog ten grondslag legt, staat dat de inspecteur dient te blijven beoordelen of de koerslijst daadwerkelijk overeenkomt met het voertuig uit de aangifte en of er sprake is van verdergaande afwijkingen dan in relatief en absolute zin geringe afwijkingen in CO2-uitstoot. Daarbij is opgemerkt dat kleinere verschillen toepassing van de koerslijst niet verhinderen.
4.7.
De rechtbank volgt het standpunt van de inspecteur niet dat de koerslijstmethode niet kan worden toegepast, omdat het beroep op het beleid slaagt. De koerslijst komt overeen met het voertuig uit de aangifte en van verdergaande afwijkingen dan in relatief en absolute zin geringe afwijkingen in CO2-uitstoot is geen sprake. Het verschil in CO2-uitstoot van 3 gr/km betreft namelijk een in relatieve zin geringe afwijking in CO2-uitstoot tussen de auto en de referentieauto. Dat betekent dat het beroep van belanghebbende op het beleid van de inspecteur slaagt. Gelet op het voorgaande kan belanghebbende de koerslijstmethode toepassen.
Welke koerslijst kan worden toegepast?
4.8.
Belanghebbende wil voor de berekening van de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde aansluiten bij de koerslijst van XRay. Primair degene die door DRZ is gebruikt (de koerslijst van XRay 1), subsidiair de koerslijst van XRay die bij het nader stuk is gevoegd (de koerslijst van XRay 2). Belanghebbende bepleit een historische nieuwprijs van € 102.926 en verwijst voor de berekening naar hetgeen de Hoge Raad heeft bepaald in zijn arrest van 22 december 2023. [3] Belanghebbende staat een handelsinkoopwaarde van € 39.938 voor.
4.9.
De inspecteur heeft dit gemotiveerd betwist en vindt dat moet worden uitgegaan van de koerslijst van AutotelexPro. De inspecteur stelt dat de gegevens in de koerslijsten van Xray teveel schommelen waardoor deze minder betrouwbaar zijn en dat om die reden moet worden uitgegaan van de koerslijst van AutotelexPro, die bovendien ook meer aansluit bij de inkoopfactuur.
4.10.
De rechtbank overweegt dat de koerslijsten allemaal zien op hetzelfde referentievoertuig. De netto catalogusprijs en de historische nieuwprijs – met correctie voor de kosten rijklaar – in de koerslijst van XRay 1 en de koerslijst van AutotelexPro zijn gelijk aan elkaar. De koerslijst van XRay 2 wijkt daar iets van af. XRay heeft verklaard dat dit komt doordat het Comfortpakket inmiddels hoger wordt gewaardeerd, hetgeen leidt tot een iets hogere netto catalogusprijs en historische nieuwprijs. Dit is ook te zien op de koerslijst. Gelet hierop is geen sprake van onverklaarbare schommelingen en bovendien zijn de verschillen beperkt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de koerslijsten van XRay buiten beschouwing te laten.
4.11.
Belanghebbende heeft zich primair beroepen op de koerslijst van XRay 1. Die gaat uit van de waarden zoals deze in de koerslijst stonden vermeld op het moment van aangifte. De netto catalogusprijs is dan € 63.300 en de handelsinkoopwaarde € 39.938. Ook de koerslijst van AutotelexPro waar de inspecteur op zitting naar verwijst vermeldt een netto catalogusprijs van € 63.300. De rechtbank ziet daarom geen reden om de historische nieuwprijs niet vast te stellen zoals door belanghebbende bepleit en stelt de historische nieuwprijs vast op € 102.926.
4.12.
De handelsinkoopwaarde in beide koerslijsten wijkt wel af. Beide koerslijsten zijn in de handel algemeen toegepaste koerslijsten. Het staat belanghebbende vrij om een van die koerslijsten – de meest gunstige – te kiezen. [4] Aangezien beide koerslijsten uitgaan van hetzelfde referentievoertuig met dezelfde uitvoering, is ook geen sprake van een situatie waarin een van de koerslijsten beter aansluit bij de waarde, omdat die uitgaat van een referentievoertuig met kenmerken die dichter aanleunen tegen die van de auto. [5] De rechtbank stelt de handelsinkoopwaarde daarom vast op € 39.938. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel hoeft dan geen behandeling meer.
Hoogte naheffingsaanslag
4.13.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 102.926 en de handelsinkoopwaarde op € 39.938. De historische bruto Bpm bedraagt € 26.333 zodat de verschuldigde Bpm € 10.218 bedraagt. Belanghebbende heeft op aangifte reeds een bedrag van € 7.446 voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 2.772.
Immateriële schadevergoeding
4.14.
Belanghebbende heeft op 24 oktober 2023 verzocht om toekenning van schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.15.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 16 juli 2021 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 23 april 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 22 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 2.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 27 maanden heeft geduurd en daarmee 21 maanden te lang komt € 1.909 (21/22) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 91) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en vermindert de naheffingsaanslag naar € 2.772.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
5.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. [6] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.772;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.909;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 91;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 23 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [7]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 10, lid 8, van de Wet Bpm
2.E-mail van 15 april 2024 met als titel Terugkoppeling platform koerslijsten en beleid m.b.t. toepassen koerslijsten.
4.Op grond van artikel 8, lid 4, van de Uitvoeringsregeling Bpm.
5.Vgl. Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:323.
6.Vgl. Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
7.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.