ECLI:NL:RBZWB:2025:2406

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
BRE 23/10166 en 23/10167
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzuimboetes en dwangsommen in belastingzaken met betrekking tot inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2025, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende uit Bulgarije die in beroep is gegaan tegen verzuimboetes opgelegd door de inspecteur van de belastingdienst. De verzuimboetes, ter hoogte van € 385 per jaar, waren opgelegd in verband met het niet tijdig indienen van aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2020 en 2021. De belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen deze boetes, maar de inspecteur verklaarde de bezwaren ongegrond. De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij ook een beroep is gedaan op een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzuimboetes in de beroepsfase zijn verminderd tot nihil, waardoor deze niet meer in geschil zijn. De rechtbank heeft de beroepen op dit punt gegrond verklaard. Wat betreft de dwangsom oordeelt de rechtbank dat de inspecteur niet in gebreke is gebleven, omdat de ingebrekestelling van de belanghebbende prematuur was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen recht bestaat op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, omdat de redelijke behandeltermijn niet is overschreden. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende voor zijn reis- en verblijfkosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op bezwaren en de gevolgen van het niet tijdig indienen van aangiften voor belastingplichtigen. De rechtbank heeft de uitspraken op de bezwaren tegen de verzuimboetes vernietigd en de verminderingsbeschikkingen van de inspecteur gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/10166 en 23/10167

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (Bulgarije), belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die verband houden met de uitspraken op de bezwaren tegen de beschikkingen bestuurlijke boetes (de verzuimboetes) die zijn opgenomen in de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2020 en 2021 van de inspecteur van 22 september 2023.
1.1.
De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV over de jaren 2020 en 2021 verzuimboetes van € 385 per jaar aan belanghebbende opgelegd (de verzuimboetes). Belanghebbende is op 6 juni 2023 uitsluitend in bezwaar gekomen tegen de verzuimboetes.
1.2.
Belanghebbende heeft wegens het uitblijven van beslissingen op deze bezwaarschriften op 31 augustus 2023 beroep ingesteld bij de Rechtbank Gelderland. De griffier van de rechtbank Gelderland heeft voor dat beroep € 50 griffierecht bij belanghebbende geheven.
1.3.
De inspecteur heeft op 22 september 2023 uitspraak op bezwaar gedaan, de bezwaren ongegrond verklaart en de verzuimboetes gehandhaafd.
1.4.
Tegen deze uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende op 13 oktober 2023 beroep ingesteld bij de rechtbank Zeel-West-Brabant.
1.5.
De rechtbank Gelderland heeft het beroep met betrekking tot het uitblijven van de uitspraken op bezwaar vervolgens overgedragen aan de Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
1.6.
Gedurende de beroepsfase heeft de inspecteur op 3 september 2024 verminderingsbeschikkingen met betrekking tot de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021 afgegeven. Hierbij zijn de verzuimboetes over de jaren 2020 en 2021 verminderd tot nihil.
1.7.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.8.
De rechtbank heeft na de zitting het onderzoek heropend omdat bleek dat belanghebbende voorafgaand aan de zitting een formulier proceskosten heeft afgegeven bij de bode van de rechtbank. De rechtbank is pas na het sluiten van het onderzoek met de inhoud van dit formulier bekend geworden. In verband hiermee heeft de rechtbank het onderzoek heropend en partijen verzocht op het ingediende proceskostenformulier te reageren.
1.9.
Nadat eerst de inspecteur en vervolgens belanghebbende op het in 1.4 bedoelde verzoek hebben gereageerd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een uitspraak aangekondigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De inspecteur heeft de verzuimboetes tijdens de beroepsfase verminderd naar nihil. Tussen partijen staat vast dat deze verzuimboetes niet meer in geschil zijn. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak daarom alleen of de inspecteur aan belanghebbende een dwangsom heeft verbeurd vanwege het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn, en of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Omdat de verzuimboetes pas in de beroepsfase zijn verminderd tot nihil, verklaart de rechtbank de beroepen op dit punt gegrond
.Voor zover het beroep ziet op het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de verzuimboete over het jaar 2020 verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank is verder van oordeel dat de inspecteur aan belanghebbende een dwangsom is verschuldigd en belanghebbende geen recht heeft op een immateriële schadevergoeding. Tot slot oordeelt de rechtbank dat belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding met betrekking tot zijn reis-en verblijfkosten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen dit heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft als woonadres: [adres 1] , Bulgarije.
4.1.
Belanghebbende is bestuurder en enig aandeelhouder van [b.v.] .
4.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 27 februari 2021 een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV 2020 verzonden.
4.3.
De inspecteur heeft belanghebbende met dagtekening 10 augustus 2021 een herinnering gestuurd tot het doen van de aangifte IB/PVV 2020.
4.4.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 29 oktober 2021 een aanmaning verzonden tot het doen van aangifte IB/PVV 2020 met als uiterste inlevertermijn 19 november 2021.
4.5.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 28 februari 2022 een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV 2021 verzonden.
4.6.
De inspecteur heeft belanghebbende met dagtekening 2 augustus 2022 een herinnering gestuurd tot het doen van de aangifte IB/PVV 2021.
4.7.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 14 september 2022 een aanmaning verzonden tot het doen van de aangifte IB/PVV 2021 met als uiterste inlevertermijn 5 oktober 2022.
4.8.
De inspecteur heeft de uitnodigingen, herinneringen en aanmaningen tot het doen van aangifte voor de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021 verstuurd naar het adres: [adres 2] [locatie] , [plaats] .
4.9.
Belanghebbende heeft de aangiftes IB/PVV 2020 en IB/PVV 2021 op 2 maart 2023 ingediend. De indiening van de aangiftes heeft buiten de in de aanmaningen gestelde termijnen plaatsgevonden.
4.10.
De inspecteur heeft op 9 mei 2023 de definitieve aanslag IB/PVV 2020 vastgesteld en een verzuimboete opgelegd van € 385 vanwege het niet tijdig indienen van de aangifte IB/PVV 2020.
4.11.
De inspecteur heeft op 7 juni 2023 de definitieve aanslag IB/PVV 2021 vastgesteld en een verzuimboete opgelegd van € 385 vanwege het niet tijdig indienen van de aangifte IB/PVV 2021.
4.12.
Belanghebbende heeft op 6 juni 2023 een bezwaarschrift ingediend tegen de verzuimboetes.
4.13.
De inspecteur heeft met dagtekening 14 juni 2023 aan belanghebbende een brief verstuurd met daarin een ontvangstbevestiging van het bezwaar. In deze brief verdaagt de inspecteur de beslistermijn met 6 weken.
4.14.
Belanghebbende heeft de inspecteur vervolgens een aanvullend digitaal bezwaarschrift tegen de verzuimboete voor het belastingjaar IB/PVV 2021gestuurd. De inspecteur ontvangt dit bezwaarschrift op 19 juli 2023.
4.15.
Belanghebbende stelt de inspecteur op 21 juli 2023 in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de verzuimboetes. De inspecteur ontvangt deze ingebrekestelling op 1 augustus 2023.
4.16.
De inspecteur verstuurt een kennisgeving ingebrekestelling met dagtekening 3 augustus 2023. Belanghebbende ontvangt de kennisgeving ingebrekestelling op 26 augustus 2023. Belanghebbende heeft op 29 augustus 2023 gereageerd op de kennisgeving ingebrekestelling. Belanghebbende stelt dat hij de ingebrekestelling wil handhaven. De inspecteur merkt dit aan als een tweede ingebrekestelling.
4.17.
De inspecteur stuurt met dagtekening 25 augustus 2023 per aangetekende brief een vooraankondiging van uitspraak op bezwaar.
4.18.
Belanghebbende verstuurt met dagtekening 29 augustus 2023 een reactie op de kennisgeving ingebrekestelling van 3 augustus 2023. Deze ontvangt de inspecteur op 6 september 2023. Belanghebbende stelt de brief van 14 juni 2023 met daarin de ontvangstbevestiging van het bezwaar en kennisgeving van verdaging van de beslistermijn niet te hebben ontvangen. Hij handhaaft daarmee zijn ingebrekestelling van 1 augustus 2023 en kondigt aan zijn zaak voor te leggen aan de rechtbank. De inspecteur merkt deze brief aan als een bezwaarschrift tegen de afwijzing van de dwangsombeschikking van 3 augustus 2023.
4.19.
Belanghebbende heeft met dagtekening 31 augustus 2023 beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar tegen de opgelegde verzuimboete in de aanslag IB/PVV 2020.
4.20.
Op 22 september 2023 heeft de inspecteur uitspraak gedaan op de bezwaren tegen de verzuimboetes. De inspecteur heeft de bezwaren afgewezen. Hiertegen komt belanghebbende in beroep bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
4.21.
De inspecteur heeft de verzuimboetes op 3 september 2024 ambtshalve verminderd en op nihil gesteld.

Motivering

Vooraf
5. Belanghebbende heeft op 31 augustus 2023 beroep ingesteld bij de Rechtbank Gelderland wegens het niet tijdig beslissen van de inspecteur op zijn bezwaar tegen de verzuimboete over het jaar 2020. Rechtbank Gelderland heeft het beroep in behandeling genomen en in verband daarmee € 50 griffierecht geheven. Bij nadere beoordeling is gebleken dat Rechtbank Zeeland-West-Brabant bevoegd is om over het beroep te beslissen. Rechtbank Gelderland heeft daarop het beroep, inclusief alle processtukken overgedragen aan de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Daarnaast heeft belanghebbende ook beroep ingesteld tegen de uitspraken op de bezwaren tegen de verzuimboetes bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarvoor eveneens € 50 griffierecht is geheven. Als gevolg hiervan is in onderhavig geval sprake van een situatie waarin tweemaal griffierecht is geheven.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat voor de beroepen ten onrechte tweemaal griffierecht is geheven van belanghebbende. Daarom zal zij de griffier van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant opdragen eenmaal € 50 aan griffierecht te vergoeden aan belanghebbende.
Verzuimboetes
5.2.
Vast staat dat de verzuimboetes niet meer in geschil zijn tussen de inspecteur en belanghebbende. De inspecteur heeft de verzuimboetes ambtshalve verminderd en op nihil gesteld. De rechtbank handhaaft de verminderingsbeschikkingen van de inspecteur van 3 september 2024 en verklaart de beroepen op dit punt gegrond.
Beroep wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar
5.3.
Belanghebbende heeft wegens het uitblijven van een beslissing op de bezwaar tegen de verzuimboete over het jaar 2020 beroep ingesteld. Omdat de inspecteur in de beroepsfase alsnog heeft beslist op het bezwaarschrift van belanghebbende, ontvalt het belang aan het door belanghebbende ingestelde beroep in zoverre.
5.4.
De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende, voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig beslissen op de beschikking verzuimboete over het jaar 2020 daarom niet-ontvankelijk
Dwangsom
5.5.
Artikel 4:17, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan een dwangsom verbeurd op het moment dat een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven. Volgens het derde lid van artikel 4:17 van de Awb is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
5.6.
Belanghebbende stelt recht te hebben op een dwangsom omdat de inspecteur niet tijdig heeft beslist op het bezwaar tegen de verzuimboetes. Hij stelt zich op het standpunt dat hij de brief van 14 juni 2023, waarin het verdagingsbesluit is opgenomen, niet heeft ontvangen en de inspecteur daarmee de beslistermijn niet rechtsgeldig heeft verdaagd. Ter onderbouwing hiervan heeft belanghebbende ter zitting aangevoerd dat hij nooit de ingebrekestelling van 21 juli zou hebben verstuurd als hij deze brief wel ontvangen zou hebben.
5.7.
Met dagtekening 9 mei 2023 is de definitieve aanslag IB/PVV 2020 opgelegd en met dagtekening 7 juni 2023 is de definitieve aanslag IB/PVV 2021 opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar ingediend op 6 juni 2023. De bezwaartermijn liep tot 21 juni 2023 en de initiële beslistermijn liep tot 2 augustus 2023. Indien de inspecteur deze termijn rechtsgeldig verdaagd heeft, werd de beslistermijn verlengd met 6 weken en was de laatste dag van de beslistermijn 13 september 2023.
5.8.
De inspecteur stelt dat hij met zijn brief met dagtekening van 14 juni 2023 de beslistermijn heeft verdaagd met 6 weken, waardoor de beslistermijn eindigde op 13 september 2023. Op 1 augustus 2023 ontvangt de inspecteur een (tweede) ingebrekestelling van belanghebbende vanwege het niet tijdig beslissen op bezwaar en de inspecteur merkt dit aan als een premature ingebrekestelling.
5.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Allereerst oordeelt de rechtbank dat de ingebrekestelling van belanghebbende van 21 juli 2023 prematuur is. De initiële beslistermijn liep immers, zonder verdaging, tot 2 augustus 2023 en belanghebbende heeft al op 21 juli 2023 de inspecteur in gebreke gesteld. Dat betekent dat de ingebrekestelling van belanghebbende van 21 juli 2023 niet kan leiden tot de verschuldigdheid van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen van de inspecteur op zijn bezwaar.
5.10.
Verder heeft de inspecteur middels de kennisgeving ingebrekestelling van 3 augustus 2023 belanghebbende op de hoogte gesteld dat de ingebrekestelling als prematuur aangemerkt wordt. Naar het oordeel van de rechtbank kon belanghebbende op basis van deze brief constateren dat de beslistermijn nog niet was verstreken en met 6 weken was verlengd tot 13 september 2023. Belanghebbende heeft met dagtekening 29 augustus 2023 gereageerd op de kennisgeving ingebrekestelling en stelt dat hij de ingebrekestelling wil blijven handhaven. Dit bericht wordt op 6 september 2023 ontvangen door de inspecteur en aangemerkt als een tweede ingebrekestelling. Deze ingebrekestelling is echter ook gedaan voorafgaand aan de uiterlijke beslistermijn van 13 september 2023, waardoor naar oordeel van de rechtbank eveneens sprake is van een premature ingebrekestelling.
5.11.
De inspecteur had uiterlijk op 13 september 2023 een beslissing moeten nemen en heeft dat op 22 september 2023 gedaan. Het is vaste rechtspraak [1] dat een premature ingebrekestelling geen ingebrekestelling is in de zin van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb, waardoor de rechtbank van oordeel is dat geen dwangsom verschuldigd is.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
5.12.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur veroordeeld moet worden tot een schadevergoeding van € 1000 voor het overschrijden van de redelijke termijn.
5.13.
De rechtbank stelt dat de redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsprocedure in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Het bezwaarschrift tegen de verzuimboetes opgelegd bij de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021 is op 6 juni 2023 ingediend. De redelijke behandeltermijn loopt tot 6 juni 2025. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke behandeltermijn niet is overschreden en geen recht bestaat op een immateriële schadevergoeding.
Proceskostenvergoeding
5.14.
Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in aanmerking komen voor vergoeding. Echter, de rechtbank oordeelt dat in deze zaak van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand geen sprake is zowel in de bezwaar- als de beroepsfase. De door belanghebbende overgelegde factuur voor rechtsbijstand ziet immers op ontvangen rechtsbijstand vanuit [b.v.] ., waarvan belanghebbende zelf enig bestuurder en aandeelhouder is. Belanghebbende treedt in feite zelf op in deze zaak en daardoor is geen sprake van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. [2]
5.15.
Door het niet toekennen van een proceskostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is, naar oordeel van de rechtbank, het gelijkheidsbeginsel niet geschonden. Belanghebbende heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat sprake is van schending van dit beginsel omdat volgens hem bij een nagenoeg identieke casus [b.v.] wel als gevolmachtigde beschouwd werd en dit geen probleem gaf met het vergoeden van de proceskosten. De rechtbank acht de voorgelegde situatie echter niet voldoende vergelijkbaar met onderhavige zaak. Het stuk dat belanghebbende ter zitting heeft aangevoerd ziet namelijk niet op een proceskostenvergoeding toegekend in een beroepsprocedure door de rechtbank, zoals in onderhavige zaak, maar op een compromis waarbij de inspecteur de proceskostenvergoeding had toegekend.
5.16.
Omdat sprake is van een gegrond beroep, heeft belanghebbende wel recht op vergoeding van de gemaakte reis- en verblijfkosten gedurende de zittingsfase ten bedrage van € 486,26. De stelling van de inspecteur dat belanghebbende met betrekking tot de in geschil zijnde verzuimboetes in redelijkheid geen proceskosten had behoeven te maken na de verminderingsbeschikking van 3 september 2024, volgt de rechtbank niet. Deze beschikking is immers eerst na de uitspraak op bezwaar, dus gedurende de beroepsfase, afgegeven. Daarnaast is belanghebbende door de rechtbank uitgenodigd om op de zitting van 18 december 2024 aanwezig te zijn.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn gegrond voor zover deze zien op de verzuimboetes. Dat betekent dat rechtbank de verminderingsbeschikkingen van de inspecteur van 3 september 2024 handhaaft. Er bestaat geen recht op een dwangsom en ook niet op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
6.1.
Omdat de beroepen die zien op de verzuimboetes gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten voor zover deze zien op de reis- en verblijfkosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart de beroepen voor zover deze zien op de verzuimboetes gegrond;
-vernietigt de uitspraken op de bezwaren tegen de verzuimboetes;
-handhaaft de verminderingsbeschikkingen van de inspecteur van 3 september 2024;
-verklaart het beroep met betrekking tot het niet tijdig beslissen op bezwaar tegen de verzuimboete over het jaar 2020 niet-ontvankelijk;
-verklaart de beroepen voor zover deze zien op de dwangsom ongegrond;
-wijst het verzoek om een immateriële schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn af;
-draagt de griffier op het griffierecht van € 50 terug te betalen;
-bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
-veroordeelt de inspecteur tot het betalen van € 486,26 aan proceskosten van belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Panah, griffier, op 23 april 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.ABRvS 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:724.
2.Hoge Raad 8 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF0078.
3.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.