ECLI:NL:RBZWB:2025:2408

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
BRE 23/12487
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag vennootschapsbelasting en verzuimboete door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had voor het jaar 2021 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd van € 1.365, vergezeld van een verzuimboete van € 2.757. Belanghebbende had geen aangifte Vpb gedaan en het bezwaar tegen de aanslag werd door de inspecteur ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt het beroep en oordeelt dat de inspecteur de aanslag en de verzuimboete terecht heeft opgelegd. Belanghebbende was niet aanwezig op de zitting, maar de rechtbank oordeelt dat zij op de juiste wijze was uitgenodigd. De rechtbank concludeert dat de inspecteur een redelijke schatting heeft gemaakt voor de aanslag en dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de aanslag onjuist was. De verzuimboete wordt ook in stand gehouden, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van afwezigheid van alle schuld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de aanslag en de verzuimboete in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/12487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], gevestigd in [plaats] , belanghebbende
,
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 13 november 2023.
1.1.
De inspecteur heeft voor het jaar 2021 aan belanghebbende een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbare winst van € 1.365 en een belastbaar bedrag van nihil (de aanslag Vpb). Bij de aanslag heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 2.757 (de verzuimboete).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag Vpb en verzuimboete ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Namens belanghebbende was niemand aanwezig (zie hierna onder 5).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag Vpb 2021 tot een te hoog bedrag heeft opgelegd. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of de inspecteur de verzuimboete terecht en niet tot een te hoog bedrag heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de aanslag Vpb 2021 en de verzuimboete terecht en niet tot te hoge bedragen heeft opgelegd. De aanslag Vpb 2021 en de verzuimboete blijven daarom in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is naar Nederlands recht opgericht op 24 mei 1996 en staat ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel (hierna: KVK).
4.1.
Belanghebbende heeft op 31 maart 2021 de aangifte Vpb 2019 ingediend middels eHerkenning.
4.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 1 maart 2022 een uitnodigingsbrief verstuurd tot het doen van aangifte Vpb 2021.
4.3.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 6 december 2022 een herinnering verstuurd tot het doen van aangifte Vpb 2021.
4.4.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 6 januari 2023 een aanmaning verstuurd tot het doen van aangifte Vpb 2021.
4.5.
Met dagtekening 15 juli 2023 heeft de inspecteur de aanslag Vpb 2021 ambtshalve vastgesteld naar een belastbare winst van € 1.365 en een belastbaar bedrag van nihil. De inspecteur heeft bij de aanslag een verzuimboete opgelegd van € 2.757 omdat belanghebbende geen aangifte Vpb heeft gedaan .
4.6.
Belanghebbende verzoekt de inspecteur gedurende de bezwaarfase tegen de aanslag Vpb 2021, met haar brief van 4 september 2023, om het toezenden van een papieren aangifteformulier.

Motivering

Vooraf
5. Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand ter zitting verschenen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende wel tijdig en op de juiste wijze is uitgenodigd voor de zitting. Belanghebbende is namelijk door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 15 oktober 2024, op haar vestigingsadres [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De enveloppe waarin de brief is verzonden, is op 6 november 2024 ongeopend terugontvangen door de griffie. Op 6 november 2024 is daarom de uitnodigingsbrief nogmaals verstuurd per gewone postzending. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
Hoogte aanslag
5.1.
Omdat belanghebbende geen aangifte Vpb 2021 heeft ingediend, heeft de inspecteur de aanslag Vpb 2021 ambtshalve vastgesteld. De rechtbank zal allereerst beoordelen of de inspecteur die aanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag heeft opgelegd.
5.2.
Artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende voor het jaar 2021 niet tijdig aangifte Vpb heeft gedaan, terwijl zij daarvoor wel is uitgenodigd en aangemaand. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat voor het jaar 2021 daarom niet de vereiste aangifte is gedaan en dat de bewijslast voor dat jaar moet worden omgekeerd en verzwaard. In dat geval dient de rechtbank te beoordelen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur, en, zo ja, (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de belastingaanslag zoals die luidt na uitspraak op bezwaar, onjuist is.
5.4.
Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld door een inspecteur. [1] In dat kader rust op een inspecteur de taak zijn schatting zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan. [2] Wanneer de inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van de belastingplichtige, wanneer zij de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren. [3]
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een redelijke schatting door de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag Vpb 2021. De inspecteur heeft zich voor de hoogte van de schatting gebaseerd op de bij hem bekende omzetgegevens en belastbare winst over de jaren 2018 tot en met 2020 en heeft daar vervolgens voor het jaar 2021 een marge op toegepast gebaseerd op de branche waarin belanghebbende actief is. Mede gelet op het feit dat belanghebbende de inspecteur niet van andere informatie heeft voorzien die ziet op het jaar 2021, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur de hoogte van de belastbare winst voor het jaar 2021 redelijk heeft geschat. De opgelegde aanslag doorstaat daarom de redelijkheidstoets..
5.6.
Belanghebbende heeft geen gronden ingebracht waaruit de betwisting van deze redelijke schatting blijkt. Hiermee heeft belanghebbende niet voldaan aan de op haar berustende verzwaarde bewijslast. Dit leidt ertoe dat naar het oordeel van de rechtbank de aanslag Vpb 2021 niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld en deze in stand blijft.
Verzuimboete
5.7.
Op grond van het bepaalde in artikel 67a, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur een verzuimboete aan de belastingplichtige opleggen indien de belastingplichtige geen aangifte heeft gedaan voor een belasting die bij wege van aanslag wordt geheven, of de belastingplichtige de aangifte niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid van de AWR, gestelde termijn heeft ingediend.
5.8.
Voor het opleggen van een verzuimboete is niet vereist dat sprake is van opzet of grove schuld. Een verzuimboete blijft slechts achterwege indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) of een pleitbaar standpunt. Van avas is sprake indien belanghebbende alle in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te voorkomen dat het verzuim zou worden begaan.
5.9.
Belanghebbende is van mening dat de verzuimboete dient te worden vernietigd omdat zij niet in staat was aangifte te doen omdat zij geen digitale aangifte kon aandienen. Belanghebbende voert daarbij aan dat haar bestuurder buiten de Europese Unie woont en het daardoor niet mogelijk is om een Digid aan te vragen die benodigd zou zijn voor het doen van een digitale aangifte. Daar komt bij dat belanghebbende met haar brief van 4 september 2023 de inspecteur heeft verzocht om het toezenden van een papieren aangifteformulier.
5.10.
De inspecteur is van mening dat de verzuimboete terecht is opgelegd en passend en geboden is. De inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte Vpb 2021, een herinneringsbrief verstuurd en een aanmaning verstuurd. Daarnaast kan een digitale aangifte ingediend worden middels een inlogmethode berustend op eHerkenning. Voor het aanvragen van deze inlogmethode is slechts een KVK-inschrijving vereist en op basis van het aangeleverde KVK-uittreksel van belanghebbende, is zij ingeschreven. Er is volgens de inspecteur geen sprake van strafverminderende omstandigheden en de verzuimboete is terecht opgelegd.
5.11.
De rechtbank oordeelt als volgt. Belanghebbende heeft ondanks het verzoek tot het doen van aangifte op 1 maart 2022, de herinnering tot het doen van aangifte op 6 december 2022 en de aanmaning tot het doen van aangifte op 6 januari 2023 geen aangifte Vpb 2021 ingediend. Op grond van artikel 67a, eerste lid, AWR is daarom terecht een verzuimboete opgelegd.
5.12.
Zoals onder 5.8. aangegeven wordt een verzuimboete achterwege gelaten indien sprake is van avas. Voor zover belanghebbende zich beroept op avas wegens het ontbreken van een Digid en daardoor de mogelijkheid om aangifte te doen, overweegt de rechtbank als volgt. De enige voorwaarde bij het indienen van een digitale aangifte middels eHerkenning is de inschrijving bij de KVK. Belanghebbende staat ingeschreven bij de KVK waardoor zij naar het oordeel van de rechtbank de mogelijkheid had om de aangifte digitaal in te dienen. Het hebben van een Digid is dus, anders dan belanghebbende betoogt, voor het indienen van de aangifte niet vereist. Bovendien heeft belanghebbende de aangifte Vpb 2019 ook digitaal ingediend middels eHerkenning, waardoor de rechtbank het aannemelijk acht dat belanghebbende in staat was om de aangifte Vpb 2021 ook met behulp van eHerkenning in te dienen. Dat belanghebbende heeft gevraagd om toezending van een papieren aangifteformulier doet niet af aan de verplichting had om de aangifte digitaal in te dienen. . Er bestaat namelijk een wettelijke grondslag een aangifte middels een eHerkenning inlogmiddel verplicht digitaal in te dienen. [4] Gelet op voorgaande heeft belanghebbende met hetgeen wat zij heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van avas.
5.13.
De rechtbank dient verder te beoordelen of de opgelegde verzuimboete passend en geboden is voor het verzuim dat belanghebbende heeft begaan. Daarbij dient de rechtbank rekening te houden met alle relevante omstandigheden van het geval. De rechtbank ziet in hetgeen door belanghebbende is aangevoerd geen aanleiding voor matiging van de boete. De rechtbank acht de verzuimboete in dit geval passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag Vpb 2021 en de daarbij opgelegde verzuimboete in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van
mr.S. Panah, griffier, op 23 april 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
2.Vlg. Hoge Raad 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401.
3.Vgl. Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
4.Vgl. Hoge Raad 2 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1787.