ECLI:NL:RBZWB:2025:2442

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
BRE 24/4186 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV heeft op 13 juli 2022 een WIA-uitkering toegekend aan eiser met ingang van 9 mei 2022, waarbij een mate van arbeidsongeschiktheid van 49,69% is vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV heeft dit bezwaar op 17 april 2024 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 17 april 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, mr. S. Ben-Ahmed, aanwezig waren, evenals mr. H.M. van Gent namens het UWV.

De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV in twijfel getrokken, maar concludeert uiteindelijk dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 49,69% heeft vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat de medische informatie die door eiser is aangeleverd niet voldoende aanleiding geeft om de eerder vastgestelde beperkingen te herzien. Eiser heeft aangevoerd dat zijn klachten ernstiger zijn dan door het UWV is aangenomen, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de door het UWV geselecteerde functies geschikt zijn voor eiser.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het UWV over de WIA-uitkering ongewijzigd blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, en openbaar gemaakt op 29 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4186 WIA

uitspraak van 29 april 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

gemachtigde: mr. B. Ullah,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 13 juli 2022 (primair besluit) aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 9 mei 2022 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 49,69%
.Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 17 april 2024 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, als waarnemer van de gemachtigde van eiser mr. S. Ben-Ahmed en namens het UWV mr. H.M. van Gent.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per
9 mei 2022 voor 49,69% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
2.1.
De op 7 april 2025 door eiser ingediende medische stukken zal de rechtbank op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet bij haar beoordeling betrekken, omdat deze na de daarin genoemde termijn (“tot tien dagen voor de zitting”) zijn ingediend en het meenemen van deze stukken in strijd zou zijn met de goede procesorde. Het UWV heeft namelijk ter zitting aangegeven niet in staat te zijn daarop te reageren.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 mei 2022 heeft vastgesteld op 49,69%
.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
Eiser is werkzaam geweest als senior procesoperator voor 40 uur. Voor dat werk is hij op 22 april 2020 uitgevallen vanwege psychische klachten. Daarnaast namen de klachten aan zijn rechterschouder, ontstaan na een ongeval in 2018, toe.
Medische beoordeling: zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1.
De [verzekeringsarts 1] heeft het dossier bestudeerd, eiser gezien op een spreekuur en hem lichamelijk en psychisch onderzocht. Eiser is bekend met klachten aan de rechterschouder, waarvoor een operatieve behandeling heeft plaatsgevonden. Desondanks blijken de pijnklachten alleen maar toegenomen te zijn. De behandelende orthopeed heeft geen voldoende verklaring kunnen vinden voor de toenemende pijn en verwees eiser naar de pijnpoli. Eerder toegepaste fysiotherapie heeft geleid tot toename van de klachten en werd gestopt. Verder loopt een urologische analyse vanwege lage buikpijn. Een oorzaak aan de maag, darm of lever (MDL) werd bij recent onderzoek niet gevonden. Door de pijnklachten in de rechterschouder ervaart eiser een fors verminderde beweeglijkheid en belastbaarheid in zijn rechterarm waardoor hij vrijwel allerlei activiteiten met rechterarm vermijdt. Hij wordt door zijn echtgenote geholpen bij algemene dagelijkse levensverrichtingen. Autorijden lukt nog met moeite. Er is een forse pijnbeleving bij poging tot lichamelijk onderzoek van de rechterarm. Eiser acht zich volledig arbeidsongeschikt.
Gezien de restklachten van pijn en verminderde beweeglijkheid van de schouder, en rekening houdend met haar bevindingen en de informatie uit de behandelde sector, heeft de verzekeringsarts beperkingen aangenomen ten aanzien van zware statische en dynamische belasting van de rechterarm. Er wordt met name rekening gehouden met beperkingen ten aanzien van veelvuldige trillingsbelasting, zwaar tillen en dragen, duwen en trekken, frequent reiken, klimmen, werken boven schouderhoogte en uitoefenen van kracht met de rechterarm. Tevens dient diep en frequent buigen vermeden te worden vanwege buikklachten.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 23 juni 2022.
4.2.
De verzekeringsarts b&b [verzekeringsarts 2] heeft het dossier bestudeerd, eiser gezien tijdens de hoorzitting en hem lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts b&b is van mening dat de belastbaarheid per datum in geding 9 mei 2022 anders is dan weergegeven in de FML van 23 juni 2022. De toelichtingen bij diverse beperkingen ten aanzien van de rechterschouder zijn door de verzekeringsarts b&b aangepast. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat eiser helemaal geen schroefbewegingen kan maken, niet frequent kan reiken of dat hij totaal geen kracht heeft in zijn rechterarm. Eiser is in staat om auto te rijden, waarbij hij moet schakelen. Het onderliggend medisch substraat, namelijk schoudergordelproblematiek, geeft beperkingen, maar is geen reden om alle bewegingen met de rechterschouder te staken. Daarnaast heeft de orthopeed onvoldoende verklaring voor de mate van de ervaren klachten en bewegingsbeperkingen. De beperking ‘boven schouderhoogte actief zijn’ wordt conform CBBS invulinstructies aangepast, immers is er geen beperking aan de linkerschouder. Ook de beperking ‘klimmen’ wordt aangepast. In CBBS is ‘klimmen’ het zich verticaal verplaatsen, waarbij het gebruik van ten minste één hand, arm en schouder noodzakelijk is. Er is bij eiser geen sprake van schouder-, arm- of handproblematiek links. Eiser wordt in staat geacht om een ten minste een huishoudtrap op en af te kunnen. Voor een forse beperking ten aanzien van knielen of hurken is geen aanleiding. Eiser is immers niet bekend met knie- en/of heupproblematiek. Verder zijn de beperkingen passend daar eiser aangewezen is op fysiek licht, schouder sparende arbeid. Eiser is in staat om auto te rijden en schakelen, zelfstandig zijn kleding aan te trekken en een boodschapje te doen.
Verder wordt volgens de verzekeringsarts b&b met de aangenomen beperkingen drukverhoging in het buikgebied ruim voldoende beperkt. Er is geen medische verklaring voor pijnklachten in de onderbuik gevonden, behalve een kleine liesbreuk rechts. Echter blijkt uit de informatie van de chirurg van 5 april 2023 dat een liesbreuk niet al de ervaren klachten kan verklaren.
Voor beperkingen ten aanzien van zitten en geknield en/of gehurkt actief zijn ziet de verzekeringsarts b&b geen aanleiding, daar geen sprake is van medisch objectiveerbare afwijkingen die het aannemen van deze beperkingen kunnen verklaren. Getoetst aan de verzekeringsgeneeskundige Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid bestaat er ook geen medische reden om een urenbeperking toe te kennen. Er is namelijk geen sprake van verminderde beschikbaarheid voor arbeid in verband met opname of deeltijdtherapie. Hoewel eiser pijnklachten heeft en slecht slaapt, is er geen stoornis in de energiehuishouding door energietekort, te groot energieverbruik dan wel verminderde recuperatiemogelijkheden. Ook is er geen sprake van een aandoening waarbij een patroon tot grensoverschrijding bestaat of sprake is van zelfoverschatting of beperkt ziektebesef waarmee preventief een urenbeperking zou moeten worden aangenomen. Getoetst aan het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten bestaat geen aanleiding om te stellen dat er op medische gronden geen benutbare mogelijkheden zijn. Eiser vermijdt pijn en gaat niet bewegen als hij pijn heeft. Er is geen aanleiding om, gezien aard en mate van de aandoeningen, aan te nemen dat eiser niet kan bewegen en ook geen bewegingsmogelijkheden heeft. Er lijkt sprake te zijn van vermijdende coping waardoor een vicieuze cirkel is ontstaan. De pijnklachten zijn behandelbaar met trajecten voor pijnrevalidatie, hoe om te gaan met en acceptatie van pijnklachten.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn door de verzekeringsarts b&b neergelegd in de FML van 26 februari 2024.
4.3.
Eiser heeft aangevoerd dat hij meer belast is dan het UWV heeft aangenomen. Voorts vindt eiser het onbegrijpelijk dat er een dergelijk groot verschil zit tussen de beschouwingen van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b. De klachten aan de schouder zijn juist toegenomen, maar de beperkingen zouden volgens de verzekeringsarts b&b zijn afgenomen. Eiser kan zijn rechterarm - met zeer veel moeite en pijn - enigszins bewegen. Hij is in behandeling geweest bij een pijnpoli, heeft een injectie gekregen en ook een ‘pulsed radiorequentie’, maar dit alles heeft de pijn niet doen afnemen. De verzekeringsarts b&b stelt derhalve enerzijds onterecht dat eiser een vermijdende coping hanteert en anderzijds onderschat hij de ernstige pijnklachten van eiser. Niet alleen ten aanzien van de schouder, maar ook ten aanzien van de onderbuik. Wat betreft de onderbuikklachten wordt in het rapport van de pijnpoli van 8 april 2024 een vermoeden van tendomyogeen geuit. Dat eiser met zeer veel moeite een jas aan- en uit kan doen en met zeer veel moeite een auto kan besturen, betekent niet dat er geen enkele beperking dient te worden aangenomen ten aanzien van het maken van schroefbewegingen, het frequent reiken of het al dan niet hebben van kracht in de rechterarm. Dit lijkt enkel gebaseerd te worden op het autorijden door eiser, terwijl de primaire verzekeringsarts een veel uitgebreidere motivering heeft gegeven waarom er wél beperkingen moeten worden aangenomen. Door de medici wordt niet betwist dat eiser veel pijn lijdt. Uiteindelijk komt het neer op een waardering van de pijnklachten door een verzekeringsarts. Deze waardering dient inzichtelijk en overtuigend zijn. Dat is in deze zaak niet het geval. Er dient te worden uitgegaan van de beoordeling van de primaire verzekeringsarts met dien verstande dat ook deze verzekeringsarts uiteindelijk onvoldoende beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van de (pijn) klachten van eiser. Er is ook onterecht geen urenbeperking aangenomen. Bij eiser bestaat zeker het gevaar dat er ‘grensoverschrijding’ plaatsvindt indien hij voltijds zal gaan moeten werken. Ook indien de rechterarm nauwelijks wordt gebruikt, heeft eiser ernstige pijn in zijn lichaam. Voltijds gaan werken zal dat alleen maar verslechteren. De verzekeringsarts b&b stelt dat voor een forse beperking ten aanzien van knielen of hurken geen aanleiding is daar eiser niet bekend is met knie- en/of heupproblematiek. Echter kent eiser wel klachten ten aanzien van de lies. Wanneer de pijn in het heupgewricht zit, wordt dit vaak gevoeld in de lies. Er dienen dan ook beperkingen te worden aangenomen ten aanzien van knielen of hurken.
Ter staving van zijn beroep heeft eiser diverse medische stukken overgelegd.
4.4.
De verzekeringsarts b&b heeft in reactie hierop in zijn rapportage van 12 november 2024 overwogen dat het beroepschrift geen aanleiding geeft om het standpunt te wijzigen. In de bezwaarrapportage is gemotiveerd dat de toelichting bij diverse beperkingen op de FML van 23 juni 2022 is aangepast omdat er geen aanleiding is om, uitgaande van de bekende schouderproblematiek, aan te nemen dat eiser de rechterarm in het geheel niet kan gebruiken. Met de aangepaste toelichting wordt aangegeven dat sprake is van beperkingen in rechter schouder en -arm. Ook werden beperkingen aangepast conform de CBBS invulinstructies. Zonder de ervaren pijnklachten van eiser te willen bagatelliseren, is het bij het vaststellen van de beperkingen niet doorslaggevend hoe de klachten worden ervaren maar wat medisch objectief is vast te stellen.
De schouderproblematiek was bekend. Eisers operatie was in juni 2021 waardoor per datum in geding, 9 mei 2022, gesproken kan worden van herstel van de operatie. Na de operatie heeft eiser aanhoudende pijnklachten. Uit de primaire rapportage blijkt dat bij lichamelijk onderzoek van de rechterarm sprake is van forse pijnbeleving. Met deze pijnklachten is in voldoende mate rekening gehouden daar er beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van rechterschouder/-arm bewegingen. Verder blijkt uit de primaire rapportage dat er geen zichtbare atrofieën zijn ten aanzien van de schouder, arm en hand. Mede hierdoor is er geen aanleiding om aan te nemen dat eiser de rechterschouder/-arm niet kan gebruiken. Bij het vaststellen van de belastbaarheid wordt niet alleen afgegaan op de door eiser aangegeven klachten en ervaren belemmeringen, maar ook op de geobjectiveerde medische
afwijkingen die de klachten kunnen verklaren.
De in beroep aangeleverde medische informatie geeft ook geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen over een urenbeperking, immers zijn er geen aandoeningen gemist. Eiser is aangewezen op fysiek lichte arbeid. Als rekening wordt gehouden met de gestelde beperkingen en voorwaarden in arbeid in de aangepaste FML, wordt voorzien in voldoende lage energetische belasting. Daarnaast is voor een urenbeperking pas aanleiding indien met het stellen van beperkingen op andere onderdelen van de FML niet op voldoende wijze aan de door het UWV erkende problemen van de belanghebbende tegemoet kan worden gekomen. Dat is in deze casus niet het geval.
Op de aangepaste FML is er nog altijd een beperking aangenomen op knielen en hurken. Voor een forsere beperking is geen aanleiding daar eiser niet bekend is met knie- en/of heupproblematiek. Verder is er geen verklaring voor de mate van de ervaren buikklachten. Dit wordt bevestigd in de medische informatie van de anesthesioloog-pijnspecialist van 8 april 2024, waarbij gesproken wordt over pijnklachten middenin de onderbuik, waar geen duidelijke oorzaak voor is gevonden. Vermoeden is dat het een tendomyogeen probleem is. Met deze klachten is rekening gehouden daar er nog altijd een beperking is op knielen en hurken.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten en dat de medische informatie die aanwezig is in het dossier betrokken is in hun beoordeling. Er zijn geen aanwijzingen dat de verzekeringsartsen informatie miste om tot een zorgvuldige beoordeling te komen. Eiser is daarnaast door beide verzekeringsartsen gezien en lichamelijk onderzocht.
De gronden die eiser in beroep heeft aangevoerd geven de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom er niet meer beperkingen moeten worden aangenomen. De enkele omstandigheid dat de verzekeringsarts b&b minder verstrekkende beperkingen heeft aangenomen dan de primaire verzekeringsarts, leidt niet tot een ander oordeel. Het rapport van de verzekeringsarts b&b bevat immers een deugdelijk gemotiveerde overweging waarom er minder beperkingen worden aangenomen en een gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren van eiser.
De rechtbank overweegt over de door eiser gestelde noodzaak van een urenbeperking, dat hiervoor pas aanleiding is als met het stellen van beperkingen in de andere rubrieken van de FML niet voldoende aan de voor eiser geldende beperkingen tegemoet kan worden gekomen. De criteria voor het aannemen van een beperking voor werktijden, zoals een urenbeperking, zijn neergelegd in de Standaard Duurbelastbaarheid. De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b volgen in zijn motivering waarom voor zo’n beperking geen onderbouwing is te vinden in de beschikbare medische gegeven dan wel de eigen onderzoeksbevindingen.
Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is de subjectieve beleving van klachten niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen, maar zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen van belang. [1]
Niet gebleken is dat in de FML van 26 februari 2024 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden geacht, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Arbeidskundige beoordeling: zijn de geselecteerde functies geschikt?
5. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, een drietal functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
5.1.
Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de geschiktheid van de geduide functies, behalve dat zijn beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.5. heeft geconcludeerd wordt eiser niet gevolgd in die stelling, zodat daarin geen aanleiding bestaat om te concluderen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Deze functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 49,96%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 mei 2022 heeft vastgesteld op 49,69%
.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. De beslissing van het UWV over zijn WIA-uitkering blijft dus ongewijzigd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 29 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

Wet WIA
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
In artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is bepaald dat benutbare mogelijkheden alleen dan niet aanwezig zijn indien:
betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen die zorg verleent waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van een inrichting waar geestelijk gestoorde delinquenten van overheidswege verpleegd worden;
betrokkene bedlegerig is;
betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 juli 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1510).