Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 29 april 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], te [plaats], eiser,
Inleiding
.Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Beoordeling door de rechtbank
.
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV heeft op 13 juli 2022 een WIA-uitkering toegekend aan eiser met ingang van 9 mei 2022, waarbij een mate van arbeidsongeschiktheid van 49,69% is vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV heeft dit bezwaar op 17 april 2024 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 17 april 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, mr. S. Ben-Ahmed, aanwezig waren, evenals mr. H.M. van Gent namens het UWV.
De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV in twijfel getrokken, maar concludeert uiteindelijk dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 49,69% heeft vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat de medische informatie die door eiser is aangeleverd niet voldoende aanleiding geeft om de eerder vastgestelde beperkingen te herzien. Eiser heeft aangevoerd dat zijn klachten ernstiger zijn dan door het UWV is aangenomen, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de door het UWV geselecteerde functies geschikt zijn voor eiser.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het UWV over de WIA-uitkering ongewijzigd blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, en openbaar gemaakt op 29 april 2025.