ECLI:NL:RBZWB:2025:251

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
C/02/428581 / JE RK 24-2052
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsproblematiek

Op 8 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2009. De zaak betreft de minderjarige die onder toezicht staat van de Gecertificeerde Instelling (GI), het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, gevestigd in Rotterdam. De kinderrechter heeft de vader als belanghebbende aangemerkt, die het gezag over de minderjarige uitoefent, en de moeder, die momenteel geen gezag heeft maar wel betrokken is bij de procedure. De kinderrechter heeft de procedure op basis van verschillende stukken en een mondelinge behandeling beoordeeld. De moeder was niet aanwezig, maar heeft schriftelijk aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd, ondanks positieve ontwikkelingen sinds zij bij de vader woont. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van zes maanden, tot 9 juli 2025, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit houdt in dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft ook nieuwe hulpverleningsdoelen vastgesteld, waaronder het monitoren van de omgangsregeling tussen de minderjarige en de moeder en het werken aan de zelfstandigheid van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428581 / JE RK 24-2052
Datum uitspraak: 8 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDZORG & RECLASSERING,
hierna te noemen de GI (Gecertificeerde Instelling),
gevestigd in Rotterdam,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat mr. E. van Nuenen-Meulesteen te Hilvarenbeek,
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 2].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 11 november 2024;
  • de brief van mr. Van Nuenen-Meulesteen van 10 december 2024;
  • het e-mailbericht van de moeder van 6 januari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader,
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De moeder is – met bericht van afmelding – niet verschenen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de vader.
2.2.
[minderjarige] woont bij de vader.
2.3.
Bij beschikking van 5 januari 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 9 januari 2024 verlengd tot 9 januari 2025.
2.4.
Bij deze rechtbank is nog een bodemzaak lopende over de omgang tussen de moeder en [minderjarige]. Deze bodemzaak staat geregistreerd onder zaaknummer C/02/395797 / FA RK 22-1249 en moet ingepland worden op een eerst mogelijke mondelinge behandeling.

3.Het verzoek

3.1.
GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan haar verzoek ten grondslag dat bij aanvang van de ondertoezichtstelling de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] gelegen waren in zorgen over de opvoedingsomgeving van de moeder, zorgen over spanningen tussen de ouders en het effect daarvan op [minderjarige] en zorgen over de contactregeling met de vader.
Inmiddels is in oktober 2023 het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder gewijzigd in bij de vader. In maart 2024 is vervolgens het gezag van de moeder beëindigd.
Naar de mening van de vader heeft [minderjarige] zich bij de vader in positieve zin weten te ontwikkelen. Zo heeft het verblijf bij haar vader [minderjarige] meer zelfstandig gemaakt. Ook het kunnen opkomen voor haar eigen belang lukt [minderjarige] steeds beter. Wel lijkt [minderjarige] nog steeds klem te zitten tussen haar ouders, doordat haar ouders niet of zeer moeizaam met elkaar communiceren en zij niet in staat lijken om hierin verbetering aan te brengen.
Volgens de GI zou [minderjarige] graag willen dat de omgangsregeling met haar moeder op eenmaal per maand wordt gezet en niet om de week zoals momenteel door de GI wordt gesteld. Vanwege de belasting van de moeder richting [minderjarige] dient de begeleide omgang gemonitord te worden. Inmiddels vindt de omgang bij de moeder thuis plaats.
Dat de moeder in hoger beroep is gegaan tegen de beslissing over het gezag doet aan de enigszins ontstane rust geen goed. Dit neemt volgens de GI niet weg dat zij van mening is dat de ondertoezichtstelling binnen de komende zes maanden afgeschaald kan gaan worden richting de vrijwillige hulpverlening.
4.2.
De vader geeft tijdens de mondelinge behandeling aan dat hij instemt met het verzoek.
4.3.
De moeder heeft schriftelijk laten weten dat zij geen behoefte heeft aan een mondelinge behandeling. De moeder begrijpt dat zij als ouders zijnde momenteel een traject doorlopen en dat zij daar begeleiding bij nodig hebben. In die zin verklaart de moeder tegen het verzoek geen bezwaar te hebben.

5.De beoordeling

Is de moeder belanghebbende in deze procedure?
5.1.
De kinderrechter overweegt allereerst dat zij de moeder zal aanmerken als belanghebbende (in de zin van artikel 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: Rv). Bij beschikking van 26 maart 2024 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank bepaald dat de vader voortaan met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] is belast (C/02/420356 / FA RK 24-1323). Deze beschikking is uitvoerbaar bij vooraard verklaard. Ondanks het feit dat de moeder hoger beroep tegen deze beslissing heeft ingesteld, is de moeder momenteel niet langer met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast. Hierdoor is de moeder in beginsel geen belanghebbende in de onderhavige procedure tot het verlengen van de ondertoezichtstelling (zie HR 12 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2665 r.o. 3.3.5). Echter de moeder wordt wel geraakt in haar gezinsleven (‘
family life’) door de ondertoezichtstelling aangezien een van de hoofddoelen van de ondertoezichtstelling is gelegen in het realiseren van een goed en onbelast contact tussen de moeder en [minderjarige]. Mede hierdoor ziet de kinderrechter voldoende aanleiding om de moeder als belanghebbende in deze procedure aan te merken.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
De kinderrechter overweegt op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling verder, dat [minderjarige] nog steeds opgroeit dat zij in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Weliswaar is [minderjarige] zich in positieve zin blijven ontwikkelen sinds zij bij haar vader is gaan wonen, maar zij lijkt nog klem te zitten tussen haar ouders. Zo is er nog altijd sprake van een verstoorde oudercommunicatie tussen haar ouders. Het is aan de GI om de mogelijkheden en onmogelijkheden in de oudercommunicatie te blijven onderzoeken en daarin de nodige stappen te ondernemen. Verder blijkt dat de GI de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] moet blijven monitoren om te kunnen bezien of de moeder [minderjarige] niet teveel belast met volwassenzaken. Positief is in elk geval dat de moeder thans meer bereid lijkt om binnen de ondertoezichtstelling te komen tot een betere samenwerkingsrelatie.
5.4.
Dat geeft hoop dat binnen de komende ondertoezichtstelling gekomen kan worden naar een (warme) overdracht van de zaak naar hulpverlening binnen het vrijwillige kader. Dit neemt niet weg dat van de GI onverminderd wordt verwacht dat zij gedegen de regie zal blijven pakken, nu er bij deze rechtbank nog een bodemzaak lopende is over de omgang tussen de moeder en [minderjarige] en in hoger beroep de zaak loopt over het gezag.
Deze beide procedures zullen de verhoudingen tussen ouders opnieuw weer op scherp kunnen doen zetten. In het belang van [minderjarige] dient dat te allen tijde te worden voorkomen.
5.5.
Het bovenstaande leidt ertoe dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn en de kinderrechter het verzoek van de GI zal toewijzen.
5.6.
Als (nieuwe) hulpverleningsdoelen binnen de ondertoezichtstelling worden aangemerkt:
  • Het toewerken naar- en monitoren van een vastgestelde, stabiele omgangsregeling voor [minderjarige] met moeder;
  • Het (verder) werken aan de zelfstandigheid van [minderjarige] en het opkomen voor zichzelf middels ACT therapie;
  • Het onderzoeken van de mogelijkheden en onmogelijkheden in de oudercommunicatie en deze waar mogelijk vastleggen;
  • Borging binnen het vrijwillige kader.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 9 januari 2025 tot 9 juli 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 22 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.