Op 28 april 2025 heeft de geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over het verzoek van de inspecteur van de Belastingdienst om geheimhouding van bepaalde stukken in een belastingzaak. De zaak betreft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2009 tot en met 2014, waarbij ook vergrijpboetes en heffingsrente aan de belanghebbenden zijn opgelegd. De inspecteur heeft verzocht om geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft geschoonde versies van de bijlagen aan de rechtbank verstrekt. Belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt tegen deze geheimhouding.
De geheimhoudingskamer heeft geoordeeld dat de bescherming van persoonsgegevens van belastingambtenaren en derden zwaarder weegt dan het belang van de belanghebbenden bij kennisneming van de stukken. De geheimhoudingskamer heeft vastgesteld dat de inspecteur gewichtige redenen heeft aangevoerd voor de geheimhouding, waaronder de bescherming van persoonsgegevens en het belang van de Belastingdienst bij een effectieve controle- en behandelstrategie. De kamer heeft besloten dat de geheimhouding van bepaalde delen van de stukken gerechtvaardigd is, terwijl andere delen niet geheim gehouden hoeven te worden. De inspecteur is verzocht om binnen twee weken te reageren op de beslissing van de geheimhoudingskamer.