ECLI:NL:RBZWB:2025:2559

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
BRE 25/1852
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure

Op 25 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. De zaak betreft een verzoek om proceskostenveroordeling naar aanleiding van een intrekking van een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker had eerder een verzoek ingediend tegen een besluit van het college van 17 februari 2025, maar trok dit verzoek in nadat het college had aangegeven de werking van het besluit op te schorten tot zes weken na de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling en heeft zonder zitting uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college aan de verzoeker tegemoet is gekomen door de begunstigingstermijn te verlengen. Dit betekent dat de verzoeker een reden had om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. Daarom heeft hij het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De proceskosten zijn berekend op € 907,-, wat de waarde is van de proceshandeling verricht door de gemachtigde van de verzoeker. De voorzieningenrechter heeft het college veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de verzoeker, en het griffierecht wordt aan de verzoeker terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1852 VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 april 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.H.U. Keizer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om het college in de proceskosten te veroordelen. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn verzoek om een voorlopige voorziening vanwege het besluit van het college van 17 februari 2025.
1.1.
Hij heeft het verzoek ingetrokken, omdat het college heeft laten weten de werking van dit besluit op te schorten tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het college heeft de rechtbank meegedeeld dat zij de begunstigingstermijn zonder tussenkomsten van de rechtbank ook had verlengd, als verzoeker dat had verzocht.
1.3.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hij legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3.1.
In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is het college aan het verzoek tegemoetgekomen?
4. Het college is met het verlengen van de begunstigingstermijn tot zes weken na de beslissing op bezwaar aan verzoeker tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoeker tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. [4] Verzoeker heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. [5] Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.
4.1.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het college met de verlenging van de begunstigingstermijn tot zes weken na de beslissing op bezwaar aan het verzoek van verzoeker is tegemoetgekomen. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het college in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient het college te vergoeden?
5. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoeker heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 907,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het college moet vergoeden € 907,- bedragen.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe. Omdat het college de werking van het besluit van 17 februari 2025 heeft opgeschort totdat op het bezwaar is beslist, betaalt de griffier het griffierecht aan verzoeker terug. [6]

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt het college tot betaling van € 907,- aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van S.E. van Noort, griffier, op 25 april 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
4.Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
5.Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.
6.Dat staat in artikel 8:82, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb.