ECLI:NL:RBZWB:2025:2565

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
BRE 24/6069
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het vastgestelde rentepercentage van de studieschuld door de rechtbank

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen het vastgestelde rentepercentage van haar studieschuld. Eiseres, die in april 2023 is afgestudeerd, heeft een studieschuld van € 45.229,28 en ontving geen studiefinanciering meer. DUO heeft op 12 februari 2024 het rentepercentage voor de studieschuld voor vijf jaar vastgesteld op 2,56%. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarbij zij aanvoert dat haar studievertraging door de coronapandemie en haar diagnose ADD niet voldoende is meegewogen. De rechtbank heeft op 1 april 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres en mr. M.M. Remmelts namens DUO aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de vaststelling van het rentepercentage door DUO correct is. De artikelen 6.3 en 6.4 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) bieden geen ruimte voor afwijking van het rentepercentage, behalve op basis van de hardheidsclausule. De rechtbank erkent de gevolgen van de coronapandemie voor eiseres, maar stelt vast dat deze niet substantieel afwijken van de situatie van andere studenten. Eiseres kan geen geslaagd beroep doen op de hardheidsclausule, omdat de wetgever al rekening heeft gehouden met studenten die studievertraging hebben opgelopen door COVID-19. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat DUO het rentepercentage correct heeft vastgesteld en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6069 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats 1], eiseres

en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het vastgestelde rentepercentage van de studieschuld.
1.1.
In het besluit van 12 februari 2024 heeft DUO het rentepercentage voor de studieschuld voor vijf jaar vastgezet.
1.2.
Met het bestreden besluit van 14 juni 2024 heeft DUO het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, en namens DUO mr. M.M. Remmelts.

Feiten en omstandigheden

2. Eiseres is in april 2023 afgestudeerd aan [school] te [plaats 2]. Vanaf dat moment ontvangt eiseres geen studiefinanciering meer. Zij heeft een studieschuld van € 45.229,28 opgebouwd.
Bij het besluit van 12 februari 2024 heeft DUO aangegeven dat op 1 januari 2024 de aanloopfase voor het terugbetalen van de studieschuld is gestart. Het rentepercentage van de studieschuld is voor een periode van 5 jaar vastgesteld op 2,56%.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 21 maart 2024 bezwaar gemaakt. Zij heeft verklaard dat zij studievertraging heeft opgelopen door de coronapandemie.
Bestreden besluit
3. Artikel 6.3 en 6.4 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) bieden geen ruimte voor afwijking van het rentepercentage, behalve op basis van de hardheidsclausule zoals opgenomen in artikel 11.5 van de Wsf 2000. De wetgever heeft expliciet bedoeld dat het rentepercentage wordt vastgesteld conform de bepalingen zoals die gelden.
Het betreft hier een staatslening, waarbij de verhoging van het rentepercentage een gevolg is van de inflatie. Volgens DUO zijn de gevolgen van deze renteverhoging niet van dien aard dat zij als onevenredig bezwarend kunnen worden aangemerkt.
Beroepsgronden
4. Eiseres betoogt dat zij normaal gesproken in 2022 zou zijn afgestudeerd. Zij wijst erop dat de stress en onzekerheid als gevolg van de coronapandemie aanzienlijk hebben bijgedragen aan de vertraging in haar studievoortgang. Dit werd versterkt door de diagnose ADD die eiseres heeft. Doordat zij één tentamen niet tijdig heeft gehaald, bleef zij achter de feiten aanlopen. Er is volgens eiseres wel sprake een uitzonderlijke situatie, welke niet te vergelijken is met een reguliere studievertraging. Het was financieel niet haalbaar om de studiefinanciering eerder te beëindigen. Eiseres is van mening dat bij de beoordeling van haar situatie voldoende rekening dient te worden gehouden met haar specifieke, persoonlijke omstandigheden.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de vaststelling van het rentepercentage over de studieschuld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. In de artikelen 6.3 en 6.4 van de Wsf 2000 is geregeld dat het rentepercentage voor de terugbetalingsperiode jaarlijks wordt vastgesteld voor een periode van 5 kalenderjaren, geldend vanaf 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de student stopt met de studie. Eiseres is afgestudeerd in 2023 en op basis van deze artikelen is het rentepercentage behorende bij de studieschuld met ingang van 1 januari 2024 vastgesteld op 2,56%.
7. In bepaalde gevallen kan DUO op grond van artikel 11.5 van de Wsf 2000 de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Volgens vaste rechtspraak [1] dient sprake te zijn van zwaarwegende en bijzondere omstandigheden om een beroep op de hardheidsclausule te kunnen rechtvaardigen. Wanneer de toepassing van een wettelijke bepaling in het specifieke geval in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever en de strekking van de regeling, kan een gerechtvaardigd beroep op de hardheidsclausule niet worden aangenomen.
8. De rechtbank onderkent dat de omstandigheid dat eiseres studievertraging heeft opgelopen financiële gevolgen heeft, maar dit brengt niet met zich mee dat DUO in afwijking van de geldende wettelijke regels voor eiseres een ander rentepercentage had moeten vaststellen. Hoewel de rechtbank de gevolgen van de coronapandemie voor eiseres, zoals stress en verhoogde studiedruk, invoelbaar acht, kan niet worden gezegd dat dat de situatie van eiseres substantieel afwijkt van die van andere studenten die tijdens de coronapandemie studeerden. Eiseres heeft met medische stukken weliswaar aangetoond dat zij de diagnose ADD heeft, maar dit maakt niet dat sprake is van zwaarwegende en bijzondere omstandigheden om een beroep op de hardheidsclausule te kunnen rechtvaardigen. De rechtbank volgt de stelling van DUO dat alle studenten in dezelfde periode op gelijke wijze zijn behandeld, waardoor geen sprake is van een onevenredige benadeling van eiseres. Het niet behalen van één tentamen, veroorzaakte een studie achterstand waardoor eiseres een ander tentamen ook niet had behaald. Ook dit is geen bijzondere omstandigheid. DUO heeft er bovendien terecht op gewezen dat de wetgever in hoofdstuk 13 van de Wsf 2000 al rekening heeft gehouden met de studenten die te maken hebben gehad met studievertraging door de uitbraak van COVID-19. Er zijn voor deze studenten extra maatregelen ingevoerd. In dit kader zijn studenten voorzien van extra reisvoorzieningen en in bepaalde gevallen van een financiële tegemoetkoming. De wetgever heeft daarbij bewust gekozen om het rentepercentage niet bij de genomen maatregelen op te nemen in de regeling.
Eiseres kan dan ook geen geslaagd beroep doen op de hardheidsclausule.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat DUO het rentepercentage correct heeft vastgesteld op 2,56%. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van S.E. van Noort, griffier, op 24 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Bijlage – wettelijk kader
Artikel 6.3 van de Wsf 2000Onze Minister stelt ten aanzien van de lening beroepsonderwijs en de lening hoger onderwijs jaarlijks uiterlijk in december een rentepercentage vast dat gelijk is aan het gemiddeld effectief rendement over de periode van 12 maanden, gerekend van oktober van het voorafgaande jaar tot en met september van het lopende jaar, van de openbare lening, uitgegeven door de Staat der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt ter beurze van Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd van 5 jaren. Het rentepercentage wordt vastgesteld op nul indien deze overeenkomstig de eerste volzin minder dan nul procent bedraagt.
Artikel 6.4 van de Wsf 2000
1. Over de aangegane leningen is, voor zover het niet betreft achterstallige schuld, rente verschuldigd overeenkomstig het tweede en derde lid. De renteberekening gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het bedrag aan lening bij de verstrekker van die lening is afgeschreven.
2. De rente over de door de student in een studiefinancieringstijdvak opgenomen lening wordt berekend per dag op basis van samengestelde interest. Indien de terugbetaling niet binnen 2 weken na de vervaldatum is ontvangen, wordt de op voet van deze bepaling berekende rente bijgeschreven bij de hoofdsom.
3. In de periode die aan de terugbetalingsperiode voorafgaat, wordt bij de berekening van de rente, bedoeld in het eerste en tweede lid, voor elk kalenderjaar het rentepercentage gehanteerd dat op grond van artikel 6.3 uiterlijk in december van het aan dat jaar voorafgaande jaar is vastgesteld. In de terugbetalingsperiode wordt bij de berekening van de rente, bedoeld in het eerste en tweede lid, voor elke periode van 5 kalenderjaren na aanvang van de terugbetalingsperiode, het rentepercentage gehanteerd dat op grond van artikel 6.3 uiterlijk in december van het aan die periode voorafgaande jaar is vastgesteld.
4. Voor de berekening van de rente op de voet van het tweede lid wordt een maand gesteld op 30 dagen en een jaar gesteld op 360 dagen.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het tweede tot en met het vierde lid.
Artikel 11.5 van de Wsf 2000
Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.