ECLI:NL:RBZWB:2025:2566

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
BRE 24/6411
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwijtschelding van studieschuld op medische gronden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres inzake haar verzoek om kwijtschelding van haar studieschuld. Eiseres, die van 2005 tot en met 2013 de studie criminologie heeft gevolgd, ontving studiefinanciering en een maximale lening. Haar verzoek om kwijtschelding werd door DUO afgewezen, wat leidde tot deze rechtszaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat DUO geen medische stukken heeft ingediend en dat eiseres toestemming had verleend voor het delen van haar medische rapportages. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en vernietigt dit besluit. Eiseres verkeert in een medisch uitzichtloze situatie door haar chronische aandoeningen, waardoor de rechtbank oordeelt dat zij haar studieschuld niet hoeft terug te betalen. De rechtbank wijst ook schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De uitspraak leidt tot de kwijtschelding van de studieschuld en vergoedingen voor griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6411 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. drs. C. van Oeveren),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres inzake haar verzoek om kwijtschelding van haar studieschuld.
1.1.
DUO heeft het verzoek van eiseres afgewezen. Met het bestreden besluit van
19 maart 2024 op het bezwaar van eiseres is DUO bij deze afwijzing gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en namens DUO mr. M.M. Remmelts.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
2. Eiseres heeft van 2005 tot en met 2013 de studie criminologie gevolgd aan de [school]. Deze studie heeft zij succesvol afgerond. Eiseres ontving studiefinanciering naar de norm voor uitwonende studerenden. Daarnaast ontving zij een maximale (extra) lening.
De studiefinanciering, voor zover bestaande uit de lening prestatiebeurs voor HBO en universiteit over september 2005 tot en met mei 2010 en de volledige ov-lening, hoeft eiseres niet terug te betalen. De extra lening moet zij wel terugbetalen.
Eiseres heeft op 28 januari 2022 telefonisch verzocht om kwijtschelding van haar studieschuld vanwege medische omstandigheden.
In de rapportage van 23 maart 2022 rapporteert de medisch adviseur van DUO, [naam], dat eiseres niet voldoet aan een van de vier criteria om voor kwijtschelding in aanmerking te komen op medische gronden. Evenmin is sprake van een gelijk te stellen situatie.
Bij besluit van 24 maart 2022 heeft DUO het verzoek om kwijtschelding van de studieschuld vanwege medische omstandigheden, onder verwijzing naar de rapportage van de medisch adviseur, afgewezen.
Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt op 8 april 2022. Met het bestreden besluit heeft DUO het bezwaar ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
3. Volgens eiseres is te laat beslist op haar verzoek om kwijtschelding van de studieschuld. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres daarom om schadevergoeding verzocht in verband met de overschrijding van de redelijk termijn.
Eiseres lijdt naast complexe posttraumatische stresstoornis (CPTSS) ook aan multiple sclerose (MS). Het UWV heeft al op 3 mei 2017 besloten dat eiseres nu en in de toekomst geen arbeidsvermogen heeft. In de medische rapportage wordt hier helemaal niet op ingegaan. De medische rapportage is daarom in strijd is met het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel opgesteld.
Daarnaast doet eiseres een beroep op de hardheidsclausule.
Wettelijk kader
4. De relevante wettelijke bepalingen zijn terug te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Overwegingen
5. De rechtbank beoordeelt of DUO terecht de aanvraag tot kwijtschelding heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank stelt vast dat DUO geen medische stukken heeft ingediend. Ter zitting heeft DUO verklaard dat de juridische afdeling de medische rapportages pas krijgt, als eiseres toestemming heeft verleend aan de medisch adviseur om dat te doen. Die toestemming zou niet zijn verleend door eiseres. Uit het dossier blijkt echter dat eiseres op 10 augustus 2022, 7 oktober 2022 en 31 mei 2024 die toestemming heeft verleend. Deze stelling van verweerder klopt dus niet. DUO heeft dus ten onrechte de medische rapportage van [naam] niet overgelegd.
7. Eiseres heeft zelf de medische rapportage van 23 maart 2022 van [naam] overgelegd aan de rechtbank. In de rapportage is niet ingegaan op de vier geldende criteria van kwijtschelding en is geen onderbouwing of motivering gegeven voor de conclusie dat eiseres hier niet aan zou voldoen. In bezwaar zijn medische gronden aangevoerd door eiseres. Niet is gebleken dat DUO deze medische informatie aan de medisch adviseur heeft voorgelegd. In bezwaar is geen nieuw medisch rapport opgesteld.
8. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit daarom niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en niet afdoende is gemotiveerd. Dat betekent dat het bestreden besluit geen stand kan houden en dient te worden vernietigd. Het beroep van eiseres is gegrond.
9. Ten aanzien van de vraag of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven, overweegt de rechtbank het volgende.
10. Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) is degene die studiefinanciering heeft ontvangen verplicht tot terugbetaling van de lening. De Wsf 2000 voorziet slechts in kwijtschelding bij het einde van de aflosfase en bij overlijden van de debiteur.
Op grond van de hardheidsclausule in artikel 11.5, eerste lid, van de Wsf 2000 kan de minister voor bepaalde gevallen de terugbetalingsverplichting buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
De minister voert bij de toepassing van deze hardheidsclausule een beleid dat inhoudt dat op verzoek een resterende studieschuld kan worden kwijtgescholden indien een debiteur in één van de volgende categorieën valt:
1) terminale patiënten, die naar verwachting binnen een jaar zullen overlijden;
2) psychiatrische patiënten op verklaringen van de geneesheer-directeur dat de situatie uitzichtloos is;
3) debiteuren die ernstig geestelijk gehandicapt zijn op verklaring van de inrichting;
4) debiteuren die gedurende langere tijd in coma liggen.
De achterliggende gedachte bij dit beleid is dat van debiteuren die in een dergelijke medisch uitzichtloze situatie verkeren op humanitaire gronden niet kan worden verlangd dat zij hun studieschuld nog (verder) terugbetalen. Naast de gevallen omschreven in het beleid bestaat ruimte om in een bijzonder geval eveneens hardheid aan te nemen. In dit verband wordt getoetst of er sprake is van “een vergelijkbare medisch uitzichtloze situatie dat op grond daarvan een uitzondering op dat beleid moet worden gemaakt”. [1]
Het is vaste rechtspraak dat het door de minister gevoerde kwijtscheldingsbeleid niet onredelijk is en stringent toegepast mag worden. [2]
11. Eiseres heeft chronische PTSS en een chronische depressie, gerelateerd aan bijzonder traumatische gebeurtenissen tijdens haar jeugd. Daarnaast is in januari 2016 vastgesteld dat zij MS heeft, wat een progressieve ziekte is. Eiseres heeft onweersproken gesteld dat de twee aandoeningen elkaar in negatieve zin versterken. Het UWV heeft bovendien op 3 mei 2017 geoordeeld dat eiseres niet in staat is om nu én in de toekomst enig inkomen te verwerven en heeft haar een Wajong-uitkering toegekend. [3]
12. De rechtbank is van oordeel dat daarmee voldoende vaststaat dat eiseres in een medisch uitzichtloze situatie verkeert, die zich kenmerkt door de onmogelijkheid om nu én in de toekomst enig inkomen te verwerven. De rechtbank vindt daarom dat op humanitaire gronden niet kan worden verlangd van eiseres dat zij haar studieschuld terugbetaalt. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit kunnen daarom geen stand houden. De rechtbank oordeelt dat de studieschuld moet worden kwijtgescholden om een onbillijkheid van overwegende aard te voorkomen.
Immateriële schadevergoeding
13. Eiseres heeft, gelet op de duur van de procedure, verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank zal dit verzoek toewijzen.
In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd. [4] Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan een andere termijn dan twee jaar geldt. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
De termijn start op 8 april 2022, te weten het moment waarop DUO het bezwaarschrift heeft ontvangen. Vanaf dat moment tot de datum van deze uitspraak 24 april 2025 heeft de procedure 3 jaar en bijna een maand geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van eiseres zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen duren. De redelijke termijn voor bezwaar en beroep gezamenlijk is overschreden met meer dan één jaar.
Beoordeeld moet worden aan wie de overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend. De termijnoverschrijding moet in dit geval aan DUO worden toegerekend. DUO heeft het bestreden besluit op 16 juli 2024 kenbaar gemaakt en daarmee heeft de besluitvorming op bezwaar twee jaar en drie maanden geduurd, terwijl dit hoogstens zes maanden mag zijn. Het college zal worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding ter hoogte van (3 x € 500,- =) € 1.500,-.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat het verzoek om kwijtschelding van de studieschuld van eiseres wordt toegewezen. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde bestreden besluit.
14.1.
Omdat het beroep gegrond is moet DUO het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. DUO dient € 1.814,- aan eiseres te vergoeden. De gemaakte reiskosten van de gemachtigde van eiseres zijn hierin verdisconteerd.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 24 maart 2022 en wijst het verzoek tot kwijtschelding van
de studieschuld van eiseres toe;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt DUO tot betaling van € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding aan eiseres;
- veroordeelt DUO tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres;
- bepaalt dat DUO het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van S.E. van Noort, griffier, op 24 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage – wettelijk kader

Artikel 6.2 van de Wsf 2000 Kwijtschelding aanvullende beurs bij onvoldoende inkomen.
1. De ingevolge hoofdstukken 4 en 5 toegekende en niet in gift om te zetten aanvullende beurs kan op aanvraag van de debiteur worden kwijtgescholden.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald:
tot welk toetsingsinkomen van de debiteur en zijn partner geheel of gedeeltelijk kwijtschelding als bedoeld in het eerste lid, mogelijk is,
of daarbij onderscheid gemaakt wordt voor een debiteur met partner en een debiteur zonder partner die al dan niet student is in de zin van deze wet, en
tot welk tijdstip een aanvraag kan worden ingediend.
3. De over het kwijt te schelden bedrag opgebouwde rente gaat op het tijdstip van kwijtschelding als bedoeld in het eerste lid, teniet.
4. Bij kwijtschelding als bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 6.10, eerste en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing, en is artikel 6.12 niet van toepassing.
5. Een krachtens het tweede lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
Artikel 11.5 van de Wsf 2000
Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Voetnoten

3.Wajong staat voor Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
4.ECLI:NL:CRVB:2022:436 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/)