ECLI:NL:RBZWB:2025:2581
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling tegen het UWV na intrekking van beroep
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het UWV in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het besluit van het UWV van 12 juni 2024. Hij heeft het beroep ingetrokken omdat het UWV op 1 augustus 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het UWV heeft de rechtbank meegedeeld dat zij zich niet zullen verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. De rechtbank moet dus beoordelen of het UWV geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen. Op 3 juli 2024 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van 12 juni 2024 waarin het bezwaar van verzoeker tegen de weigering van een uitkering wegens betalingsonmacht van de werkgever van verzoeker ongegrond is verklaard. Het UWV heeft op 1 augustus 2024 deze beslissing gewijzigd. Met dit besluit is de aanvraag voor een uitkering wegens betalingsonmacht in behandeling genomen en een voorschot toegekend. Hiermee is het UWV tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker.
De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van verzoeker een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank wijst erop dat het UWV verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. Verzoeker moet zich hiervoor dan ook tot het UWV wenden. De rechtbank veroordeelt het UWV tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van G.A. Klop, griffier, op 18 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.