ECLI:NL:RBZWB:2025:2590

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
24/1569
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen watervergunning in verband met de Habitatrichtlijn

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen een watervergunning die is verleend door het dagelijks bestuur van waterschap Brabantse Delta aan Enexis. Deze vergunning betreft de aanleg, het hebben en onderhouden van een middenspanningskabel onder twee oppervlaktewaterlichamen, noodzakelijk voor de aansluiting van een windpark op een hoogspanningsstation. De vergunning werd verleend op 14 augustus 2023, en na bezwaar van eiseres werd deze op 11 januari 2024 in stand gelaten. Eiseres stelt dat het dagelijks bestuur de vergunning had moeten weigeren op basis van de Habitatrichtlijn, omdat deze niet correct in nationale wetgeving is omgezet. De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 behandeld en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelt dat de Habitatrichtlijn geen rechtstreekse werking heeft in deze zaak, waardoor het dagelijks bestuur niet verplicht was om de vergunningaanvraag aan deze richtlijn te toetsen. De rechtbank concludeert dat de vergunning in overeenstemming met de nationale wetgeving is verleend en er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1569

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres,

en

Het dagelijks bestuur van waterschap Brabantse Delta

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de watervergunning die het dagelijks bestuur heeft verleend aan Enexis, voor het aanleggen, hebben en onderhouden van een middenspanningskabel onder twee oppervlaktewaterlichamen op het tracé tussen [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats 2] . De ondergrondse kabel is nodig om [windpark] aan te sluiten op het hoogspanningsstation aan [locatie 1] .
1.1.
Het dagelijks bestuur heeft deze vergunning met het besluit van 14 augustus 2023 verleend. Met het bestreden besluit van 11 januari 2024 op het bezwaar van eiseres heeft het dagelijks bestuur de bezwaren ongegrond verklaard en de vergunning in stand gelaten.
1.2.
Op 4 juni 2024 heeft het dagelijks bestuur een nieuwe vergunning verleend aan Enexis voor dezelfde middenspanningskabel, maar met een gewijzigd tracé. Het beroep richt zich van rechtswege ook tegen dit wijzigingsbesluit. [1]
1.3.
Het dagelijks bestuur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] als voorzitter van eiseres en [naam 2] en [naam 3] (juridisch medewerkers) en [naam 4] (vergunningverlener) namens het dagelijks bestuur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het dagelijks bestuur terecht de watervergunning heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een vergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om de vergunning van 11 januari 2024 is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 (hierna: de Keur) en de Waterwet, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
4.2.
De aanvraag voor de wijzigingsvergunning van 4 juni 2024 is op 5 februari 2024 ingediend. Hierop is daarom de Omgevingswet van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
Toetsingskader
5. Eiseres heeft niet als beroepsgrond aangevoerd dat het dagelijks bestuur de vergunning had moeten weigeren op één van weigeringsgronden uit nationale wetgeving. Zij heeft ter zitting ook bevestigd dat geen sprake is van strijdigheid met nationale wetgeving. Eiseres stelt dat het dagelijks bestuur op grond van de Habitatrichtlijn gehouden was alle gevolgen van het project voor het gebied mee te wegen en daarom niet zonder meer deze vergunning kon verstrekken. Het dagelijks bestuur had kunnen en moeten weigeren door de nationale wetgeving richtlijnconform uit te leggen. De rechtbank zal beoordelen of het dagelijks bestuur gelet op de Habitatrichtlijn de vergunning had moeten weigeren.
Kan de Habitatrichtlijn rechtstreekse werking hebben?
6. Eiseres stelt dat de Habitatrichtlijn rechtstreekse werking heeft omdat deze niet tijdig, geheel of correct is omgezet in nationale wetgeving. Decentrale overheden moeten in dat geval zelf zorgen dat ze richtlijnconform handelen. Omdat de Habitatrichtlijn bepalingen bevat die rechtstreekse werking hebben en niet correct zijn omgezet in nationale wetgeving, moet het dagelijks bestuur volgens eiseres zelf aan (artikel 6 lid 3 van) de Habitatrichtlijn toetsen.
6.1
Het dagelijks bestuur stelt dat rechtstreekse werking van de richtlijn alleen van toepassing kan zijn in gevallen waarbij deze incorrect is geïmplementeerd of de toepassing daarvan niet daadwerkelijk is verzekerd. [2] Eiseres heeft volgens het dagelijks bestuur niet onderbouwd dat daarvan sprake is.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het is correct dat een richtlijn directe werking kan hebben als deze niet goed is geïmplementeerd in nationale wetgeving. Eiseres erkent dat de Wet natuurbescherming de wet is waarmee de Habitatrichtlijn is geïmplementeerd. In die wet worden Gedeputeerde Staten aangewezen als bevoegde nationale instantie om een passende beoordeling te (laten) maken. Pas op het moment dat in een concreet geval blijkt dat een richtlijn niet goed is geïmplementeerd, moeten (decentrale) overheden kijken of zij de richtlijn rechtstreeks moeten toepassen. De richtlijn moet dan onvoorwaardelijk, voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn. [3] Eiseres heeft niet onderbouwd waarom de richtlijn in dit concrete geval niet goed is geïmplementeerd. Voor zover eiseres stelt dat de bevoegdheid tot toetsing aan de Habitatrichtlijn ten onrechte
alleenbij Gedeputeerde Staten is neergelegd, volgt de rechtbank haar daarin niet. Ook de stelling dat er volgens eiseres fouten zijn gemaakt bij het verlenen van de natuurvergunning in die zin dat het tracé van de middenspanningskabel daarin ten onrechte niet zou zijn meegenomen, leidt niet tot de conclusie dat de Habitatrichtlijn niet correct is geïmplementeerd. Eiseres had dit (tijdig) in moeten brengen in de beroepsprocedure tegen de natuurvergunning. Zij kan daarom geen beroep doen op de rechtstreekse werking van de richtlijn.
6.3.
De rechtbank komt vervolgens niet toe aan beoordeling van de beroepsgrond dat het dagelijks bestuur ten onrechte de reguliere procedure in plaatse van de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure heeft gevolgd. Die beroepsgrond is immers alleen ingediend voor het geval de rechtbank zou oordelen dat het dagelijks bestuur (artikel 6 lid 3 van) de Habitatrichtlijn rechtstreeks had moeten toepassen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond omdat de Habitatrichtlijn geen rechtstreekse werking heeft. Het dagelijks bestuur hoefde daarom de vergunningaanvraag niet aan de Habitatrichtlijn te toetsen en heeft de vergunning in overeenstemming met de nationale wetgeving terecht verleend.
7.1.
Omdat het beroep ongegrond is, is er ook geen aanleiding om een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, voorzitter, en mr. T. Peters en mr. ing. A. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, griffier op 29 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Habitatrichtlijn

Artikel 6

1. De Lid-Staten treffen voor de speciale beschermingszones de nodige instandhoudingsmaatregelen; deze behelzen zo nodig passende specifieke of van ruimtelijke-ordeningsplannen deel uitmakende beheersplannen en passende wettelijke, bestuursrechtelijke of op een overeenkomst berustende maatregelen, die beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats van bijlage I en de soorten van bijlage II die in die gebieden voorkomen.
2. De Lid-Staten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn een significant effect zouden kunnen hebben.
3. Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden.
4. Indien een plan of project, ondanks negatieve conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied, bij ontstentenis van alternatieve oplossingen, om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, toch moet worden gerealiseerd, neemt de Lid-Staat alle nodige compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. De Lid-Staat stelt de Commissie op de hoogte van de genomen compenserende maatregelen.
Wanneer het betrokken gebied een gebied met een prioritair type natuurlijke habitat en/of een prioritaire soort is, kunnen alleen argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijke gunstige effecten dan wel, na advies van de Commissie, andere dwingende redenen van groot openbaar belang worden aangevoerd.

Voetnoten

1.Artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.ABRvS, 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2543
3.Europees Hof van Justitie, 5 oktober 2004, ECLI:EU:C:2004:584