ECLI:NL:RBZWB:2025:2602

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
02-082007-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen mensensmokkel met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 30 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor mensensmokkel. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het samen met anderen voorbereiden van mensensmokkel, waarbij levensgevaar voor anderen te duchten was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op meerdere momenten betrokken was bij het huren van voertuigen en het vervoeren van goederen die bestemd waren voor mensensmokkel. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk goederen heeft verworven en voorhanden heeft gehad met het oog op mensensmokkel. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, maar houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en het tijdsverloop sinds de feiten. De rechtbank concludeert dat de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van mensensmokkel en dat er sprake was van levensgevaar voor de betrokkenen. De verdachte is vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar de rechtbank acht de bewezenverklaring van de voorbereidingshandelingen voor mensensmokkel gerechtvaardigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-082007-23
vonnis van de meervoudige kamer van 30 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van mensensmokkel.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 18 mei 2022, 14 juni 2022 en 16 en 17 juni 2022 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van mensensmokkel, waarbij levensgevaar te duchten was en waarvan zij een beroep of gewoonte hebben gemaakt. Het gaat daarbij naar de mening van de officier van justitie om mensensmokkel gericht op zowel het verschaffen van toegang of doorreis als het uit winstbejag verschaffen van verblijf.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair dat verdachte niet onder de naam ‘ [naam 1] ’ opereert en dat de aan verdachte/ [naam 1] gekoppelde telefoonnummers niet door hem zijn gebruikt. Dit dient te leiden tot integrale vrijspraak. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte geen, althans zo weinig betrokkenheid heeft gehad bij de tenlastegelegde feiten, dat vrijspraak moet volgen. Meer subsidiair, indien de rechtbank meent dat verdachte wel betrokken is geweest bij de transporten, stelt de verdediging dat niet is voldaan aan de afzonderlijke bestanddelen van de delictsomschrijvingen, hetgeen tot vrijspraak dient te leiden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt aan de hand van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Feit 1
Op 18 mei 2022 huurt [persoon 1] een bestelbus bij een verhuurbedrijf in Middelburg. Bij het ophalen van de bus wordt zij vergezeld door verdachte en [medeverdachte] . [persoon 1] is in de veronderstelling dat zij met de bus naar Nijmegen moet. Als zij eenmaal onderweg is naar Nijmegen verandert de bestemming en wordt [persoon 1] gevraagd naar Duitsland te rijden. Op een locatie ergens in Duitsland worden vervolgens vanuit een andere bus een boot, zwemvesten en jerrycans overgeladen in haar bestelbus. [persoon 1] wil vanaf dat moment niet meer verder rijden, omdat ze het vermoeden heeft ‘dat het niet klopt’. Daarop neemt [medeverdachte] het stuur van haar over en rijdt hij via België naar de Franse Kanaalkust. Daar zijn de goederen overgedragen aan een groep mannen. De bus is vervolgens teruggereden naar Zeeland en ingeleverd bij het verhuurbedrijf.
Feit 2
Op 14 juni 2022 huurt [persoon 2] een bestelbus in Krabbendijke om [medeverdachte] en een persoon die [naam 1] wordt genoemd, te helpen bij een verhuizing. Samen met haar vriendin [persoon 3] rijdt zij richting Eindhoven. Via een tijdens de rit aangemaakte WhatsAppgroep waar onder meer [medeverdachte] en [naam 1] deel van uitmaken, krijgen ze door waar ze naar toe moeten. Ze worden gedirigeerd naar Dongen waar ze de bus naast een andere bestelbus moeten zetten. Vervolgens worden er vanuit die bus dozen met rubberboten, zwemvesten en een buitenboordmotor overgeladen in hun bus. Daarna worden ze doorgestuurd richting Lille. Onderweg moeten ze nog jerrycans aanschaffen en die vullen met brandstof. De uiteindelijke bestemming die ze doorkrijgen via de WhatsAppgroep, blijkt ergens aan de Franse Kanaalkust te zijn. Rond 22:30 uur worden daar in de duinen op een onverhard pad de in Dongen ingeladen goederen overgedragen aan een groep van 20 à 30 man die daar op de grond zat. Tijdens dit laatste deel van de tocht loopt de bus enige schade op, te weten aan de voorruit en aan een stang aan de bijrijderszijde. Na een stop van 20 minuten rijden [persoon 2] en [persoon 3] terug naar Krabbendijke waar ze om 2:34 uur de volgende dag arriveren.
Feit 3
Op 16 juni krijgen [persoon 2] en [persoon 3] van [medeverdachte] bericht dat ze weer moeten rijden. Ze moeten dit keer een bestelbus ophalen bij een verhuurbedrijf in Bergen op Zoom. Nadat de bus is opgehaald, krijgen ze te horen dat ze naar Duitsland moeten. Ergens in Duitsland vindt vervolgens een overdracht plaats vanuit een witte bestelbus naar hun bus van soortgelijke goederen als bij het transport van twee dagen eerder. Tijdens het overladen van de goederen richt één van de daarbij aanwezige mannen een vuurwapen op [persoon 2] . Vervolgens zijn [persoon 2] en [persoon 3] met de bus naar Vlissingen teruggereden. De volgende dag krijgen zij bericht dat ze naar Frankrijk moeten rijden. Halverwege België wijzigen de plannen. Er wordt hen verteld dat, gezien de bedreiging met het wapen bij de overdracht van de goederen de dag ervoor, er niet verder samengewerkt wordt met ‘die Duitsers’. Bij Kortrijk, zo is de instructie, moeten ze wisselen van auto met een vrouw die daarvoor naar hen toekomt. Deze vrouw zal de bus naar Zeeland terugrijden. [persoon 2] en [persoon 3] moeten vervolgens naar het politiebureau te Kortrijk rijden in de auto van die vrouw en daar hun telefoons uitzetten, zodat het lijkt alsof de bestelbus op het politiebureau staat. [persoon 2] en [persoon 3] volgen de instructies op en na het maken van een korte video-opname bij het politiebureau in Kortrijk rijden ze terug naar Zeeland.
Betrokkenheid verdachte
Verdachte ontkent elke betrokkenheid bij bovengenoemde feiten. Hij zou alleen bij het ophalen van de bestelbus aanwezig zijn geweest op 18 mei 2022, maar daarna in Zeeland zijn achtergebleven toen [persoon 1] en [medeverdachte] met de bus richting Nijmegen vertrokken.
Anders dan verdacht stelt, is de rechtbank van oordeel dat hij wel degelijk betrokken is bij alle drie de feiten.
Met betrekking tot feit 1 komt de rechtbank tot dit oordeel op basis van de verklaring van [persoon 1] . Zij verklaart dat naast [medeverdachte] op 18 mei 2022 nog een andere jongen is meegereden in de bestelbus naar Duitsland en Frankrijk. Deze jongen zou haar hebben toegevoegd op Facebook. Volgens zijn Facebookprofiel heette hij ‘ [naam 2] ’. Zij herkent verdachte aan de hand van afbeeldingen op het Facebookprofiel ‘ [naam 2] ’ als degene die samen met haar en [medeverdachte] het transport van 18 mei 2022 heeft uitgevoerd. Verdachte erkent dat het Facebookprofiel ‘ [naam 2] ’ zijn Facebookprofiel is. [persoon 1] hoort tijdens de rit dat [medeverdachte] verdachte bij een andere naam noemt dan [verdachte] . [medeverdachte] bevestigt dat verdachte aanwezig was bij het transport van 18 mei. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten, zo geeft [medeverdachte] aan, woonde hij in bij verdachte aan de [straat] . Hij leerde verdachte kennen als ‘ [naam 1] ’.
Met betrekking tot de feiten 2 en 3 komt de rechtbank eveneens tot het oordeel dat verdachte daarbij betrokken is. De rechtbank komt tot dit oordeel op basis van de volgende feiten en omstandigheden.
[persoon 2] verklaart bij de politie dat zij verdachte voorafgaand aan de transporten van 14 juni 2022 en 16/17 juni 2022 al eens had gezien. Dat was altijd in het bijzijn van [medeverdachte] . Zij kent hem als ‘ [naam 1] ’. Op haar telefoon heeft zij onder ‘ [naam 1] ’ een telefoonnummer ( [telefoonnummer 1] ) opgeslagen en een video-opname bewaard waarop volgens haar [naam 1] en [medeverdachte] te zien zijn. Verdachte heeft op zitting bevestigd dat hij op deze video te zien is. [persoon 2] geeft aan dat het onder andere verdachte en [medeverdachte] zijn geweest die haar en [persoon 3] tijdens beide transporten de aanwijzingen hebben gegeven waar ze naar toe moesten gaan en wat ze daar moesten doen. Zo krijgt ze via bovengenoemd telefoonnummer op 17 juni 2022 de opdracht ‘video maken’, ‘telefoons uit’, ‘dan terug komen’. Rond diezelfde tijd heeft [persoon 2] een video-opname gemaakt waarop [persoon 3] te zien is voor een Belgisch politiebureau. Deze video-opname is aangetroffen op de telefoon van [persoon 2] .
Op een onder verdachte in beslag genomen iPhone 12 zijn onder andere de volgende afbeeldingen aangetroffen:
- afbeelding van verpakte reddingsvesten in een ladingruimte van een bestelbus, gedateerd 18 mei 2022;
- afbeeldingen van een voorruit en de zijkant (bijrijderszijde) van een bestelbus, gedateerd 15 juni 2022. Op de afbeelding van de zijkant is een gedeukte stang te zien;
- afbeelding van een screenshot van opnames gemaakt door het verhuurbedrijf te Middelburg op 18 mei 2022 waarop verdachte en [medeverdachte] te zien zijn. Deze afbeelding is gedateerd op 19 juni 2022.
Tevens blijkt dat met die iPhone 12 via [telefoonnummer 2] WhatsApp-chatgesprekken zijn gevoerd over transporten van nautische goederen naar de Franse Kanaalkust in de periode 21 juni 2022 tot en met 20 juli 2022.
Het verweer van verdachte dat hij niet de enige was die van de inbeslaggenomen iPhone 12 gebruik maakte en dat daarom de op die telefoon aangetroffen informatie niet tegen hem gebruikt kan worden, verwerpt de rechtbank. Uit het onderzoek van de telefoon door de politie blijkt dat de communicatie op die telefoon verliep via [telefoonnummer 2] . Uit de chatgesprekken gevoerd via de aan dit telefoonnummer gekoppelde applicatie WhatsApp blijkt dat verdachte degene is die gebruik maakt van dit telefoonnummer.
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden vast dat verdachte samen met anderen op meerdere momenten nautische goederen voorhanden heeft gehad en heeft vervoerd dan wel laten vervoeren naar de Kanaalkust van Frankrijk.
Bestemming middelen
Artikel 46 Sr bepaalt dat de voorwerpen en dergelijke moeten zijn ‘bestemd tot het begaan van dat misdrijf’. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:BZ1956) volgt dat met ‘dat misdrijf’ wordt gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf. Uit het dossier blijkt niet dat de in de tenlastelegging genoemde bestelbussen, geldbedragen en mobiele telefoons bestemd waren om de illegale oversteek over Het Kanaal mogelijk te maken. Deze vervoermiddelen en goederen zijn enkel gebruikt bij de voorbereidingshandelingen zelf. De rechtbank komt dan ook tot vrijspraak ten aanzien van die vervoermiddelen en goederen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van de overige in de tenlastelegging opgenomen goederen in samenhang bezien, te weten een (grote) hoeveelheid zwemvesten, een of meer rubberboten, buitenboordmotor, jerrycans (al dan niet gevuld met brandstof), en uit de heimelijke manier van vervoeren en overdragen van de goederen een duidelijke bestemming van de goederen kan worden afgeleid, namelijk ten behoeve van mensensmokkel. Dit geldt temeer vanaf het moment dat de transporten na ontvangst van de goederen gedirigeerd worden naar de Franse Kanaalkust. Daarbij is van belang dat algemeen bekend is dat de laatste jaren op grote schaal illegale immigratie plaatsvindt naar Groot-Brittannië door met (rubber)bootjes vanuit Frankrijk Het Kanaal over te steken.
Wetenschap
Van belang is verder of de verdachte opzet had op de criminele bestemming van de goederen. Artikel 46 Sr stelt immers slechts strafbaar degene die met opzet goederen verwerft, voorhanden heeft etc., die bestemd zijn tot het begaan van het misdrijf. Voorwaardelijk opzet is hiertoe voldoende. Anders gezegd, er moet vastgesteld worden dat de verdachte de goederen overeenkomstig de kennelijke bestemming wilde gebruiken.
Daarvoor is van belang dat verdachte wist welke goederen hij vervoerde of liet vervoeren. Dit blijkt uit het feit dat hij bij het transport op 18 mei 2022 (feit 1) aanwezig is geweest en net als zijn [medeverdachte] en de chauffeur [persoon 1] toen gezien moet hebben dat er zwemvesten, een boot en jerrycans werden ingeladen. Dit vindt ondersteuning in het gegeven dat op de foto gedateerd 18 mei 2022, aangetroffen op de door verdachte gebruikte iPhone 12, verpakte zwemvesten zijn te zien in wat lijkt op een laadruimte van een bestelbus. Net als zijn [medeverdachte] en de chauffeur [persoon 1] moet verdachte op dat moment, gezien de combinatie van goederen en de wijze waarop deze werden overgedragen, vermoed hebben dat het niet om legale transporten ging. Dit geldt helemaal vanaf het moment dat aangegeven wordt dat de goederen richting de Franse Kanaalkust gebracht moeten worden. Na 18 mei 2022 zijn verdachte en zijn [medeverdachte] verder gegaan met de organisatie van soortgelijke transporten, te weten die op 14 juni 2022 en 16/17 juni 2022.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte opzettelijk goederen heeft verworven en voorhanden heeft gehad (inclusief uitvoer uit Nederland op 14 juni 2022) met het oog op mensensmokkel.
Voor het transport op 16 en 17 juni 2022 geldt dat ook sprake is geweest van het doorvoeren door Nederland ten behoeve van mensensmokkel. Het op enig moment na die doorvoer genomen besluit om dat transport niet door te zetten richting Frankrijk maakt dit, anders dan de verdediging stelt, naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
Behulpzaam bij verschaffen verblijf
Op basis van de stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat de voorbereidingshandelingen van verdachte en zijn medeplegers gericht waren op het behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot Groot-Brittannië. Het gaat immers om het verschaffen van goederen ten behoeve van de te maken oversteek over Het Kanaal.
Uit het dossier blijkt niet dat er sprake is geweest van het verwerven en voorhanden hebben van middelen die zijn gericht op hulp bij illegaal verblijf in Groot-Brittannië. De rechtbank spreekt verdachte om die reden vrij van het ten laste gelegde bestanddeel ‘uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf’, zoals strafbaar gesteld in lid 2 van artikel 197a Sr.
Misdrijf waarop acht jaar of meer is gesteld
Het opzettelijk verwerven, voorhanden hebben, invoeren, doorvoeren en uitvoeren van vervoersmiddelen en andere voorwerpen of stoffen, bedoeld om deze illegale overtochten te maken, zijn voorbereidingshandelingen, strafbaar gesteld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Voor het bewezen verklaren van het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in dit artikel, is tevens vereist dat de verdachte een misdrijf heeft voorbereid waar een gevangenisstraf van acht jaar of meer op staat. Dat betekent dat het voorbereiden van een misdrijf zoals omschreven in artikel 197a, lid 1 of lid 2, Sr, waarvoor een gevangenisstraf voor de duur van ten hoogste zes jaren kan worden opgelegd, op zichzelf niet strafbaar is. Dit is anders als er sprake is van strafverzwarende omstandigheden, zoals ‘een beroep of gewoonte maken’ of in vereniging wordt begaan door meerdere personen (artikel 197a, lid 4, Sr, maximumstraf van tien jaren) en ‘terwijl levensgevaar te duchten was’ (artikel 197a, lid 5, Sr, maximumstraf van 15 jaren).
Beroep of gewoonte maken
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat ‘het maken van een gewoonte’ afhangt van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan de aard van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze gedragingen zijn verricht, alsmede aan het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld. Daarbij geldt niet de eis dat de gedragingen zich met een bepaalde minimumfrequentie hebben voorgedaan.
Nu verdachte samen met zijn medeverdachten in een tijdsbestek van één maand zich schuldig hebben gemaakt aan drie transporten van nautische goederen ten behoeve van mensensmokkel, is de rechtbank van oordeel dat hij van (het voorbereiden van) mensensmokkel een gewoonte heeft gemaakt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat elk van die transporten een eigen voorbereiding en uitvoering kende, die uit verschillende gedragingen bestond (ronselen chauffeur, huren bus, coördineren overdracht goederen bij ophalen en afleveren) welke volgens eenzelfde modus operandi verliepen. Zo concentreerde [medeverdachte] zich op het ronselen van chauffeurs en het huren van een bus, terwijl verdachte het voortouw had in het onderhouden van de contacten met de onbekend gebleven leveranciers en afnemers van de goederen.
Tevens blijkt uit het dossier dat verdachte en zijn medeverdachte zich beziggehouden hebben met de organisatie van meerdere soortgelijke transporten als die vermeld op de tenlastelegging.
Gelet op dit samenstel van feiten en omstandigheden acht de rechtbank anders dan de verdediging bewezen dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van (het voorbereiden van) mensensmokkel.
Levensgevaar
De vraag die voor ligt is of de feiten en omstandigheden het oordeel kunnen dragen dat ‘levensgevaar te duchten was’ als bedoeld in artikel 197a, vijfde lid, Sr. Uit de jurisprudentie volgt dat sprake is van levensgevaar als dit naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Om in rechte het levensgevaar voor een ander als vaststaand te kunnen aannemen is in algemene zin vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dat levensgevaar daadwerkelijk te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van het behulpzaam zijn bij de reis naar Groot-Brittanië naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Daarbij is overigens niet van belang of de verdachte zelf dat gevaar heeft voorzien.
Algemeen bekend is dat de laatste jaren op grote schaal illegale migratie plaatsvindt vanuit Frankrijk naar Groot-Brittanië door met (rubber)bootjes Het Kanaal, de drukst bevaren zeeroute ter wereld, over te steken. Bekend zijn de beelden van rubberboten met buitenboordmotor beladen met meer mensen dan waarvoor die boten geschikt zijn. Die rubberboten zijn niet of nauwelijks zeewaardig, onvoldoende uitgerust met navigatie- en veiligheidsmiddelen en begeven zich desalniettemin op volle zee, blootgesteld aan golven, koud water, sterke stroming, grillige weersomstandigheden en druk scheepvaartverkeer, waarbij de opvarenden vaak niet beschikken over voldoende vaar- en zwemvaardigheden. Meer dan eens, zo blijkt uit de bevindingen van de Koninklijke Marechaussee (pag. 171 e.v. van het dossier), belanden de opvarenden van die bootjes in levensgevaarlijke situaties, waarbij regelmatig mensen daadwerkelijk om het leven komen.
Het bovenstaande komt er op neer dat de rechtbank bewezen acht dat van de (voorbereide) wijze van mensensmokkel die de verdachte en de medeverdachten voor ogen hadden levensgevaar voor anderen te duchten was. Het verweer van de verdediging op dit punt wordt verworpen.
In vereniging
Voor medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Dit betreft een samenwerking die is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Verdachte dient daarvoor een materiële of intellectuele bijdrage te leveren die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict. Het is niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte weet heeft van de (exacte) gedragingen die later of eerder in het traject door zijn/haar medeverdachten worden verricht.
Uit het dossier blijkt van een gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen in de voorbereiding van mensensmokkel. Bij alle drie de ten laste gelegde feiten wordt gewerkt volgens een min of meer vaste rolverdeling. [medeverdachte] zorgt vooral voor chauffeurs en een bus, terwijl verdachte de contacten onderhoudt met de leveranciers en de ontvangers van de goederen en de locaties van overdracht van de goederen doorgeeft aan de chauffeurs. Bij feit 1 zijn verdachte en [medeverdachte] zelfs meegegaan met het transport van die dag. Tezamen vormden verdachte, zijn medeverdachte en de chauffeurs een essentiële schakel in de keten die illegale migratie faciliteert. Ieders rol daarin was essentieel voor het al dan niet slagen van de transporten.
De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking bij de voorbereiding van mensensmokkel.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel date verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, zoals hierna in de bewezenverklaring omschreven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
hij op 18 mei 2022 in Duitsland en Frankrijk tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het misdrijf om personen
- behulpzaam te zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Groot-Brittannië en/of een lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval in een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hen daartoe middelen te verschaffen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of die doorreis
wederrechtelijk was, hetgeen een misdrijf is als strafbaar gesteld in artikel 197a van
het Wetboek van Strafrecht, terwijl verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) daarvan een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt en terwijl daarvan levensgevaar voor
anderen te duchten was, opzettelijk voorwerpen en stoffen en vervoersmiddelen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven en voorhanden heeft gehad, te weten een boot en zwemvesten en jerrycans (al dan niet met brandstof);
2
hij op 14 juni 2022 in Nederland en in Belgi
ëen in Frankrijk tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het misdrijf om personen
- behulpzaam te zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door
Groot-Brittannië en/of een lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval in een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hen daartoe middelen te verschaffen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of die doorreis wederrechtelijk was, hetgeen een misdrijf is als strafbaar gesteld in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, terwijl verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) daarvan een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt en terwijl daarvan levensgevaar voor anderen te duchten was, opzettelijk voorwerpen en stoffen en vervoersmiddelen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven en uitgevoerd en voorhanden heeft gehad, te weten rubberboten en zwemvesten en een buitenboordmotor en jerrycans en brandstof/benzine;
3
hij in de periode van 16 juni 2022 tot en met 17 juni 2022 te Vlissingen en elders in de provincie Zeeland en in Duitsland en te Kortrijk en elders in Belgi
ëtezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het misdrijf om personen
- behulpzaam te zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door
Groot-Brittannië en/of een lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval in een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hen daartoe middelen te verschaffen, terwijl verdachte en/of zijn mededaders ernstige redenen hadden te vermoeden dat die toegang en/of die doorreis wederrechtelijk was, hetgeen een misdrijf is als strafbaar gesteld in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, terwijl verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) daarvan een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt en terwijl daarvan levensgevaar voor anderen te duchten was, opzettelijk voorwerpen en vervoersmiddelen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven en doorgevoerd en voorhanden heeft gehad, te weten een of meer rubberboten en zwemvesten.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring, dan verzoekt de verdediging om rekening te houden met de beperkte rol van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Hij heeft een eigen onderneming en heeft een zelfstandige woonruimte in [woonplaats] . Ook heeft hij een vriendin en draagt hij de zorg voor zijn hond. Daarnaast is hij na november 2022 niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie. Hij wil zich verder ontwikkelen op het gebied van psychosociaal functioneren en is daarvoor op zoek naar de juiste hulp. Gelet op de het reclasseringsrapport en de persoon van verdachte, verzoekt de verdediging om geen onvoorwaardelijke, maar een zeer forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou ertoe leiden dat verdachte alles wat hij heeft opgebouwd zou verliezen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen faciliteren van een levensgevaarlijke vorm van mensensmokkel die op grote schaal plaatsvindt. Binnen een tijdsbestek van een maand hebben zij drie keer nautische goederen opgehaald ergens in Duitsland of Nederland en deze goederen vervoerd of laten vervoeren naar een locatie aan de Franse Kanaalkust. Dit zijn zeer ernstige feiten.
Met zijn handelen heeft verdachte de gevaarlijke situatie voor gesmokkelden voor lief genomen en bijgedragen aan het in stand houden van een illegaal circuit dat allerhande maatschappelijk ongewenste effecten met zich brengt en het Europese asielbeleid ondermijnt. Uitbuiting en misbruik van kwetsbare personen en levensgevaarlijke situaties waarin die personen kunnen belanden, neemt verdachte kennelijk voor lief omwille van geldelijk gewin. De rechtbank neemt hem dit bijzonder kwalijk.
De persoon van verdachteDe rechtbank heeft gelet op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte op 9 september 2022 door de politierechter is veroordeeld voor meerdere delicten, waaronder witwassen. Verdachte is op 31 januari 2024 veroordeeld door de politierechter wegens een poging zware mishandeling. Gezien deze veroordelingen zal de rechtbank rekening houden met het bepaalde in artikel 63 Sr.
Daarnaast blijkt uit de justitiële documentatie dat verdachte na november 2022 niet meer in aanraking is geweest met justitie.
De rechtbank heeft verder gelet op het reclasseringsadvies van 25 maart 2025, waarin de reclassering aangeeft dat verdachte vanaf jonge leeftijd in aanraking is gekomen met hulpverlening en justitie. Er is sprake van een belast verleden waarin betrokkene het nodige voor zijn kiezen heeft gekregen, aldus de reclassering. Het laatste reclasseringstoezicht werd in februari 2024 afgesloten. Op dit moment, zo geeft de reclassering aan, is er sprake van stabiliteit op het gebied van huisvesting, inkomen en schulden. De reclassering ziet wel problemen ten aanzien van zijn psychosociaal functioneren, maar deze problemen staan los van het onderhavig delict. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden, aangezien interventies of toezicht niet nodig zijn. Bij een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf is het risico dat verdachte zijn huisvesting verliest.
De strafoplegging
De rechtbank overweegt dat in beginsel bij het meermalen voorbereiden van mensensmokkel, uitgaande van de landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging voor mensensmokkel, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur het uitgangspunt dient te zijn.
Echter, in deze zaak ziet de rechtbank aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken om de volgende redenen.
Verdachte was ten tijde van het delict 23 jaar. Er is sprake van een groot tijdsverloop sinds het plegen van de feiten in mei en juni 2022. Ongeveer een jaar na het plegen van die feiten is verdachte aangehouden en na twee dagen voorarrest weer op vrije voeten gesteld. Alhoewel hij een hulpverlenings- en justitieel verleden heeft, is hij sinds november 2022 niet meer in aanraking geweest met justitie en is er sprake van stabiliteit in zijn leven.
De rechtbank ziet, gelet op het bovenstaande, in het opleggen van een (lange) onvoorwaardelijke gevangenisstraf een te groot risico op onomkeerbare negatieve gevolgen voor verdachte in de toekomst, hetgeen ook niet in het belang is van de samenleving.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij tot op de zitting – ondanks bewijs van het tegendeel – geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en de schuld enkel bij zijn [medeverdachte] legt.
Alles afwegend acht de rechtbank passend en geboden dat verdachte wordt veroordeeld tot de maximale taakstraf van 240 uren met daarnaast een lange voorwaardelijke gevangenisstraf.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 46, 47, 57, 63, 197a van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:voorbereiding van mensensmokkel, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen en het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt terwijl van het feit levensgevaar voor een ander te duchten is;
feit 2:voorbereiding van mensensmokkel, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen en het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt terwijl van het feit levensgevaar voor een ander te duchten is;
feit 3: voorbereiding van mensensmokkel, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen en het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt terwijl van het feit levensgevaar voor een ander te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 ((tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 (twee) uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 april 2025.
De oudste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.