4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt aan de hand van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Feit 1
Op 18 mei 2022 huurt [persoon 1] op verzoek van verdachte een bestelbus bij een verhuurbedrijf in Middelburg. [persoon 1] is in de veronderstelling dat zij met de bus naar Nijmegen moet. Als zij eenmaal onderweg is naar Nijmegen, samen met verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , verandert de bestemming en moet [persoon 1] naar Duitsland. Op een locatie ergens in Duitsland worden vervolgens vanuit een andere bus een boot, zwemvesten en jerrycans overgeladen in haar bestelbus. [persoon 1] wil vanaf dat moment niet meer verder rijden, omdat ze het vermoeden heeft ‘dat het niet klopt’. Daarop neemt verdachte het stuur van haar over en rijdt hij via België naar de Franse Kanaalkust. Daar zijn de goederen overgedragen aan een groep mannen. De bus is vervolgens teruggereden naar Zeeland en ingeleverd bij het verhuurbedrijf.
Feit 2
Op 14 juni 2022 huurt [persoon 2] een bestelbus in Krabbendijke op verzoek van haar vriendin [persoon 3] met de bedoeling, zo geeft [persoon 3] aan, om verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (door [persoon 2] en verdachte ‘ [naam] ’ genoemd) te helpen bij een verhuizing. Samen met [persoon 3] rijdt zij richting Eindhoven . Via een tijdens de rit aangemaakte WhatsAppgroep waar onder meer verdachte en [medeverdachte] deel van uitmaken, krijgen ze door waar ze naar toe moeten. Ze worden gedirigeerd naar Dongen waar ze de bus naast een andere bestelbus moeten zetten. Vervolgens worden er vanuit die bus dozen met rubberboten, zwemvesten en een buitenboordmotor overgeladen in hun bus. Daarna worden ze doorgestuurd richting Lille. Onderweg moeten ze nog jerrycans aanschaffen en die vullen met brandstof. De uiteindelijke bestemming die ze doorkrijgen via de WhatsAppgroep, blijkt ergens aan de Franse Kanaalkust te zijn. Rond 22:30 uur worden daar in de duinen op een onverhard pad de in Dongen ingeladen goederen overgedragen aan een groep van 20 à 30 man die daar op de grond zat. Na een stop van 20 minuten rijden [persoon 2] en [persoon 3] terug naar Krabbendijke.
Feit 3
Op 16 juni krijgen [persoon 2] en [persoon 3] van verdachte bericht dat ze weer moeten rijden. Ze moeten dit keer een bestelbus ophalen bij een verhuurbedrijf in Bergen op Zoom. Nadat de bus is opgehaald, krijgen ze te horen dat ze naar Duitsland moeten. Ergens in Duitsland vindt vervolgens een overdracht plaats vanuit een witte bestelbus naar hun bus van soortgelijke goederen als bij het transport van twee dagen eerder. Tijdens het overladen van de goederen richt één van de daarbij aanwezige mannen een vuurwapen op [persoon 2] . Vervolgens zijn [persoon 2] en [persoon 3] met de bus naar Vlissingen teruggereden. De volgende dag krijgen zij bericht dat ze naar Frankrijk moeten rijden. Halverwege België wijzigen de plannen. Er wordt hen verteld dat, gezien de bedreiging met het wapen bij de overdracht van de goederen de dag ervoor, er niet verder samengewerkt wordt met ‘die Duitsers’. Bij Kortrijk, zo is de instructie, moeten ze wisselen van auto met een vrouw die daarvoor naar hen toekomt. Deze vrouw zal de bus naar Zeeland terugrijden. [persoon 2] en [persoon 3] moeten vervolgens naar het politiebureau te Kortrijk rijden in de auto van die vrouw en daar hun telefoons uitzetten, zodat het lijkt alsof de bestelbus op het politiebureau staat. [persoon 2] en [persoon 3] volgen de instructies op en na het maken van een korte video-opname bij het politiebureau in Kortrijk rijden ze terug naar Zeeland.
Betrokkenheid verdachte
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld bij bovengenoemde feiten. Dit blijkt uit de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte is degene die de chauffeurs regelt voor de transporten en actief is bij het huren van de bussen. Bij het transport van 18 mei 2022 is hij degene die het stuur overneemt en naar Frankrijk doorrijdt op het moment dat [persoon 1] in Duitsland niet verder wil. Uit de verklaring van [persoon 2] blijkt dat verdachte een van de personen is die instructies geeft rondom de in juni door haar uitgevoerde transporten. Het is verdachte die [persoon 2] en [persoon 3] onder druk zet om na het transport van 14 juni 2022 ook het transport van 16 en 17 juni 2022 uit te voeren.
Bestemming middelen
Artikel 46 Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaalt dat de voorwerpen en dergelijke moeten zijn ‘bestemd tot het begaan van dat misdrijf’. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:BZ1956) volgt dat met ‘dat misdrijf’ wordt gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf. Uit het dossier blijkt niet dat de in de tenlastelegging genoemde bestelbussen, geldbedragen en mobiele telefoons bestemd waren om de illegale oversteek over Het Kanaal mogelijk te maken. Deze vervoermiddelen en goederen zijn enkel gebruikt bij de voorbereidingshandelingen zelf. De rechtbank komt dan ook tot vrijspraak ten aanzien van die vervoermiddelen en goederen. De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van de overige in de tenlastelegging opgenomen goederen in samenhang bezien, te weten een (grote) hoeveelheid zwemvesten, een of meer rubberboten, buitenboordmotor, jerrycans (al dan niet gevuld met brandstof), en uit de heimelijke manier van vervoeren en overdragen van de goederen een duidelijke bestemming van de goederen kan worden afgeleid, namelijk ten behoeve van mensensmokkel. Dit geldt temeer vanaf het moment dat de transporten na ontvangst van de goederen gedirigeerd worden naar de Franse Kanaalkust. Daarbij is van belang dat algemeen bekend is dat de laatste jaren op grote schaal illegale immigratie plaatsvindt naar Groot-Brittannië door met (rubber)bootjes vanuit Frankrijk Het Kanaal over te steken.
Wetenschap
Van belang is verder of de verdachte opzet had op de criminele bestemming van de goederen. Artikel 46 Sr stelt immers slechts strafbaar degene die met opzet goederen verwerft, voorhanden heeft etc., die bestemd zijn tot het begaan van het misdrijf. Voorwaardelijk opzet is hiertoe voldoende. Anders gezegd, er moet vastgesteld worden dat de verdachte de goederen overeenkomstig de kennelijke bestemming wilde gebruiken.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat op het moment dat op 18 mei 2022 in Duitsland de goederen worden overgeladen en hij die goederen ziet, hij net als [persoon 1] zich realiseert dat het ‘geen zuivere koffie’ is. Als vervolgens de instructie volgt de goederen richting Franse Kanaalkust te brengen, moet voor verdachte de kennelijke bestemming van die goederen duidelijk geweest zijn. Na 18 mei 2022 zijn verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] verder gegaan met de organisatie van soortgelijke transporten, te weten die op 14 juni 2022 en 16/17 juni 2022.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte opzettelijk goederen heeft verworven en voorhanden heeft gehad (inclusief uitvoer uit Nederland op 14 juni 2022) met het oog op mensensmokkel. Voor het transport op 16 en 17 juni 2022 geldt dat ook sprake is geweest van het doorvoeren door Nederland ten behoeve van mensensmokkel. Het op enig moment na die doorvoer genomen besluit om dat transport niet door te zetten richting Frankrijk maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
Behulpzaam bij verschaffen verblijf
Op basis van de stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat de voorbereidingshandelingen van verdachte en zijn medeplegers gericht waren op het behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot Groot-Brittannië. Het gaat immers om het verschaffen van goederen ten behoeve van de te maken oversteek over Het Kanaal.
Uit het dossier blijkt niet dat er sprake is geweest van het verwerven en voorhanden hebben van middelen die zijn gericht op hulp bij illegaal verblijf in Groot-Brittannië. De rechtbank spreekt verdachte om die reden vrij van het ten laste gelegde bestanddeel ‘uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf’, zoals strafbaar gesteld in lid 2 van artikel 197a Sr.
Misdrijf waarop acht jaar of meer is gesteld
Het opzettelijk verwerven, voorhanden hebben, invoeren, doorvoeren en uitvoeren van vervoersmiddelen en andere voorwerpen of stoffen, bedoeld om deze illegale overtochten te maken, zijn voorbereidingshandelingen, strafbaar gesteld in artikel 46 Sr. Voor het bewezen verklaren van het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in dit artikel, is tevens vereist dat de verdachte een misdrijf heeft voorbereid waar een gevangenisstraf van acht jaar of meer op staat. Dat betekent dat het voorbereiden van een misdrijf zoals omschreven in artikel 197a, lid 1 of lid 2, Sr, waarvoor een gevangenisstraf voor de duur van ten hoogste zes jaren kan worden opgelegd, op zichzelf niet strafbaar is. Dit is anders als er sprake is van strafverzwarende omstandigheden, zoals ‘een beroep of gewoonte maken’ of in vereniging wordt begaan door meerdere personen (artikel 197a, lid 4, Sr, maximumstraf van tien jaren) en ‘terwijl levensgevaar te duchten was’ (artikel 197a, lid 5, Sr, maximumstraf van 15 jaren).
Beroep of gewoonte maken
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat ‘het maken van een gewoonte’ afhangt van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan de aard van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze gedragingen zijn verricht, alsmede aan het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld. Daarbij geldt niet de eis dat de gedragingen zich met een bepaalde minimumfrequentie hebben voorgedaan.
Nu verdachte samen met zijn medeverdachten in een tijdsbestek van één maand zich schuldig hebben gemaakt aan drie transporten van nautische goederen ten behoeve van mensensmokkel, is de rechtbank van oordeel dat hij van (het voorbereiden van) mensensmokkel een gewoonte heeft gemaakt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat elk van die transporten een eigen voorbereiding en uitvoering kende, die uit verschillende gedragingen bestond (ronselen chauffeur, huren bus, coördineren overdracht goederen bij ophalen en afleveren) welke volgens eenzelfde modus operandi verliepen. Zo concentreerde verdachte zich op het ronselen van chauffeurs en het huren van een bus, terwijl medeverdachte [medeverdachte] het voortouw had in het onderhouden van de contacten met de onbekend gebleven leveranciers en afnemers van de goederen.
Tevens blijkt uit het dossier dat verdachte en zijn medeverdachte zich beziggehouden hebben met de organisatie van meerdere soortgelijke transporten als die vermeld op de tenlastelegging.
Gelet op dit samenstel van feiten en omstandigheden acht de rechtbank anders dan de verdediging bewezen dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van (het voorbereiden van) mensensmokkel.
Levensgevaar
De vraag die voor ligt is of de feiten en omstandigheden het oordeel kunnen dragen dat ‘levensgevaar te duchten was’ als bedoeld in artikel 197a, vijfde lid, Sr. Uit de jurisprudentie volgt dat sprake is van levensgevaar als dit naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Om in rechte het levensgevaar voor een ander als vaststaand te kunnen aannemen is in algemene zin vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dat levensgevaar daadwerkelijk te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van het behulpzaam zijn bij de reis naar Groot-Brittanië naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Daarbij is overigens niet van belang of de verdachte zelf dat gevaar heeft voorzien.
Algemeen bekend is dat de laatste jaren op grote schaal illegale migratie plaatsvindt vanuit Frankrijk naar Groot-Brittanië door met (rubber)bootjes Het Kanaal, de drukst bevaren zeeroute ter wereld, over te steken. Bekend zijn de beelden van rubberboten met buitenboordmotor beladen met meer mensen dan waarvoor die boten geschikt zijn. Die rubberboten zijn niet of nauwelijks zeewaardig, onvoldoende uitgerust met navigatie- en veiligheidsmiddelen en begeven zich desalniettemin op volle zee, blootgesteld aan golven, koud water, sterke stroming, grillige weersomstandigheden en druk scheepvaartverkeer, waarbij de opvarenden vaak niet beschikken over voldoende vaar-ervaring en zwemvaardigheden. Meer dan eens, zo blijkt uit de bevindingen van de Koninklijke Marechaussee (pag. 171 e.v. van het dossier), belanden de opvarenden van die bootjes in levensgevaarlijke situaties, waarbij regelmatig mensen daadwerkelijk om het leven komen.
Het bovenstaande komt er op neer dat de rechtbank bewezen acht dat van de (voorbereide) wijze van mensensmokkel die de verdachte en de medeverdachten voor ogen hadden, levensgevaar voor anderen te duchten was.
In vereniging
Voor medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Dit betreft een samenwerking die is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Verdachte dient daarvoor een materiële of intellectuele bijdrage te leveren die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict. Het is niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte weet heeft van de (exacte) gedragingen die later of eerder in het traject door zijn/haar medeverdachten worden verricht.
Uit het dossier blijkt van een gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen in de voorbereiding van mensensmokkel. Bij alle drie de ten laste gelegde feiten wordt gewerkt volgens een min of meer vaste rolverdeling. Verdachte zorgt vooral voor chauffeurs en een bussen, terwijl medeverdachte [medeverdachte] de contacten onderhoudt met de leveranciers en de ontvangers van de goederen en de locaties van overdracht van de goederen doorgeeft aan de chauffeurs. Bij feit 1 zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zelfs meegegaan met het transport. Tezamen vormden verdachte, zijn medeverdachte en de chauffeurs een essentiële schakel in de keten die illegale migratie faciliteert. Ieders rol daarin was essentieel voor het al dan niet slagen van de transporten.
De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking bij de voorbereiding van mensensmokkel.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, zoals hierna in de bewezenverklaring omschreven.