ECLI:NL:RBZWB:2025:2604

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
02-082010-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen mensensmokkel met levensgevaar voor anderen

Op 30 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor mensensmokkel. De verdachte, geboren in 1999, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R.W. van Zanden. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het samen met anderen voorbereiden van mensensmokkel, waarbij levensgevaar te duchten was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een belangrijke rol speelde in de organisatie van de transporten, waaronder het huren van voertuigen en het aansteken van chauffeurs. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk goederen had verworven en voorhanden had gehad met het oog op mensensmokkel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het onderdeel 'uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf', omdat niet was aangetoond dat de verdachte zich hiermee had ingelaten. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaar op, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de levensgevaarlijke situatie die de verdachte had gefaciliteerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-082010-23
vonnis van de meervoudige kamer van 30 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. R.W. van Zanden, advocaat te Arnhem

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van mensensmokkel.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 18 mei 2022, 14 juni 2022 en 16 en 17 juni 2022 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van mensensmokkel, waarbij levensgevaar te duchten was en waarvan zij een beroep of gewoonte hebben gemaakt. Het gaat daarbij naar de mening van de officier van justitie om mensensmokkel gericht op zowel het verschaffen van toegang of doorreis als het uit winstbejag verschaffen van verblijf.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat verdachte weliswaar een rol heeft gespeeld in de voorbereidingshandelingen, maar dat deze rol beperkt is gebleven en van relatief korte duur is geweest. Op grond van het dossier kan dan ook enkel wettig en overtuigend worden bewezen dat hij personen heeft benaderd om te rijden en dat hij een rol heeft gehad bij het huren van de busjes. De verdediging verzoekt verdachte bij alle drie de tenlastegelegde feiten vrij te spreken van het bestanddeel ‘uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf’ en van het bestanddeel ‘beroep of gewoonte maken’.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt aan de hand van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Feit 1
Op 18 mei 2022 huurt [persoon 1] op verzoek van verdachte een bestelbus bij een verhuurbedrijf in Middelburg. [persoon 1] is in de veronderstelling dat zij met de bus naar Nijmegen moet. Als zij eenmaal onderweg is naar Nijmegen, samen met verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , verandert de bestemming en moet [persoon 1] naar Duitsland. Op een locatie ergens in Duitsland worden vervolgens vanuit een andere bus een boot, zwemvesten en jerrycans overgeladen in haar bestelbus. [persoon 1] wil vanaf dat moment niet meer verder rijden, omdat ze het vermoeden heeft ‘dat het niet klopt’. Daarop neemt verdachte het stuur van haar over en rijdt hij via België naar de Franse Kanaalkust. Daar zijn de goederen overgedragen aan een groep mannen. De bus is vervolgens teruggereden naar Zeeland en ingeleverd bij het verhuurbedrijf.
Feit 2
Op 14 juni 2022 huurt [persoon 2] een bestelbus in Krabbendijke op verzoek van haar vriendin [persoon 3] met de bedoeling, zo geeft [persoon 3] aan, om verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (door [persoon 2] en verdachte ‘ [naam] ’ genoemd) te helpen bij een verhuizing. Samen met [persoon 3] rijdt zij richting Eindhoven . Via een tijdens de rit aangemaakte WhatsAppgroep waar onder meer verdachte en [medeverdachte] deel van uitmaken, krijgen ze door waar ze naar toe moeten. Ze worden gedirigeerd naar Dongen waar ze de bus naast een andere bestelbus moeten zetten. Vervolgens worden er vanuit die bus dozen met rubberboten, zwemvesten en een buitenboordmotor overgeladen in hun bus. Daarna worden ze doorgestuurd richting Lille. Onderweg moeten ze nog jerrycans aanschaffen en die vullen met brandstof. De uiteindelijke bestemming die ze doorkrijgen via de WhatsAppgroep, blijkt ergens aan de Franse Kanaalkust te zijn. Rond 22:30 uur worden daar in de duinen op een onverhard pad de in Dongen ingeladen goederen overgedragen aan een groep van 20 à 30 man die daar op de grond zat. Na een stop van 20 minuten rijden [persoon 2] en [persoon 3] terug naar Krabbendijke.
Feit 3
Op 16 juni krijgen [persoon 2] en [persoon 3] van verdachte bericht dat ze weer moeten rijden. Ze moeten dit keer een bestelbus ophalen bij een verhuurbedrijf in Bergen op Zoom. Nadat de bus is opgehaald, krijgen ze te horen dat ze naar Duitsland moeten. Ergens in Duitsland vindt vervolgens een overdracht plaats vanuit een witte bestelbus naar hun bus van soortgelijke goederen als bij het transport van twee dagen eerder. Tijdens het overladen van de goederen richt één van de daarbij aanwezige mannen een vuurwapen op [persoon 2] . Vervolgens zijn [persoon 2] en [persoon 3] met de bus naar Vlissingen teruggereden. De volgende dag krijgen zij bericht dat ze naar Frankrijk moeten rijden. Halverwege België wijzigen de plannen. Er wordt hen verteld dat, gezien de bedreiging met het wapen bij de overdracht van de goederen de dag ervoor, er niet verder samengewerkt wordt met ‘die Duitsers’. Bij Kortrijk, zo is de instructie, moeten ze wisselen van auto met een vrouw die daarvoor naar hen toekomt. Deze vrouw zal de bus naar Zeeland terugrijden. [persoon 2] en [persoon 3] moeten vervolgens naar het politiebureau te Kortrijk rijden in de auto van die vrouw en daar hun telefoons uitzetten, zodat het lijkt alsof de bestelbus op het politiebureau staat. [persoon 2] en [persoon 3] volgen de instructies op en na het maken van een korte video-opname bij het politiebureau in Kortrijk rijden ze terug naar Zeeland.
Betrokkenheid verdachte
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld bij bovengenoemde feiten. Dit blijkt uit de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte is degene die de chauffeurs regelt voor de transporten en actief is bij het huren van de bussen. Bij het transport van 18 mei 2022 is hij degene die het stuur overneemt en naar Frankrijk doorrijdt op het moment dat [persoon 1] in Duitsland niet verder wil. Uit de verklaring van [persoon 2] blijkt dat verdachte een van de personen is die instructies geeft rondom de in juni door haar uitgevoerde transporten. Het is verdachte die [persoon 2] en [persoon 3] onder druk zet om na het transport van 14 juni 2022 ook het transport van 16 en 17 juni 2022 uit te voeren.
Bestemming middelen
Artikel 46 Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaalt dat de voorwerpen en dergelijke moeten zijn ‘bestemd tot het begaan van dat misdrijf’. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:BZ1956) volgt dat met ‘dat misdrijf’ wordt gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf. Uit het dossier blijkt niet dat de in de tenlastelegging genoemde bestelbussen, geldbedragen en mobiele telefoons bestemd waren om de illegale oversteek over Het Kanaal mogelijk te maken. Deze vervoermiddelen en goederen zijn enkel gebruikt bij de voorbereidingshandelingen zelf. De rechtbank komt dan ook tot vrijspraak ten aanzien van die vervoermiddelen en goederen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van de overige in de tenlastelegging opgenomen goederen in samenhang bezien, te weten een (grote) hoeveelheid zwemvesten, een of meer rubberboten, buitenboordmotor, jerrycans (al dan niet gevuld met brandstof), en uit de heimelijke manier van vervoeren en overdragen van de goederen een duidelijke bestemming van de goederen kan worden afgeleid, namelijk ten behoeve van mensensmokkel. Dit geldt temeer vanaf het moment dat de transporten na ontvangst van de goederen gedirigeerd worden naar de Franse Kanaalkust. Daarbij is van belang dat algemeen bekend is dat de laatste jaren op grote schaal illegale immigratie plaatsvindt naar Groot-Brittannië door met (rubber)bootjes vanuit Frankrijk Het Kanaal over te steken.
Wetenschap
Van belang is verder of de verdachte opzet had op de criminele bestemming van de goederen. Artikel 46 Sr stelt immers slechts strafbaar degene die met opzet goederen verwerft, voorhanden heeft etc., die bestemd zijn tot het begaan van het misdrijf. Voorwaardelijk opzet is hiertoe voldoende. Anders gezegd, er moet vastgesteld worden dat de verdachte de goederen overeenkomstig de kennelijke bestemming wilde gebruiken.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat op het moment dat op 18 mei 2022 in Duitsland de goederen worden overgeladen en hij die goederen ziet, hij net als [persoon 1] zich realiseert dat het ‘geen zuivere koffie’ is. Als vervolgens de instructie volgt de goederen richting Franse Kanaalkust te brengen, moet voor verdachte de kennelijke bestemming van die goederen duidelijk geweest zijn. Na 18 mei 2022 zijn verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] verder gegaan met de organisatie van soortgelijke transporten, te weten die op 14 juni 2022 en 16/17 juni 2022.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte opzettelijk goederen heeft verworven en voorhanden heeft gehad (inclusief uitvoer uit Nederland op 14 juni 2022) met het oog op mensensmokkel. Voor het transport op 16 en 17 juni 2022 geldt dat ook sprake is geweest van het doorvoeren door Nederland ten behoeve van mensensmokkel. Het op enig moment na die doorvoer genomen besluit om dat transport niet door te zetten richting Frankrijk maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
Behulpzaam bij verschaffen verblijf
Op basis van de stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat de voorbereidingshandelingen van verdachte en zijn medeplegers gericht waren op het behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot Groot-Brittannië. Het gaat immers om het verschaffen van goederen ten behoeve van de te maken oversteek over Het Kanaal.
Uit het dossier blijkt niet dat er sprake is geweest van het verwerven en voorhanden hebben van middelen die zijn gericht op hulp bij illegaal verblijf in Groot-Brittannië. De rechtbank spreekt verdachte om die reden vrij van het ten laste gelegde bestanddeel ‘uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf’, zoals strafbaar gesteld in lid 2 van artikel 197a Sr.
Misdrijf waarop acht jaar of meer is gesteld
Het opzettelijk verwerven, voorhanden hebben, invoeren, doorvoeren en uitvoeren van vervoersmiddelen en andere voorwerpen of stoffen, bedoeld om deze illegale overtochten te maken, zijn voorbereidingshandelingen, strafbaar gesteld in artikel 46 Sr. Voor het bewezen verklaren van het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in dit artikel, is tevens vereist dat de verdachte een misdrijf heeft voorbereid waar een gevangenisstraf van acht jaar of meer op staat. Dat betekent dat het voorbereiden van een misdrijf zoals omschreven in artikel 197a, lid 1 of lid 2, Sr, waarvoor een gevangenisstraf voor de duur van ten hoogste zes jaren kan worden opgelegd, op zichzelf niet strafbaar is. Dit is anders als er sprake is van strafverzwarende omstandigheden, zoals ‘een beroep of gewoonte maken’ of in vereniging wordt begaan door meerdere personen (artikel 197a, lid 4, Sr, maximumstraf van tien jaren) en ‘terwijl levensgevaar te duchten was’ (artikel 197a, lid 5, Sr, maximumstraf van 15 jaren).
Beroep of gewoonte maken
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat ‘het maken van een gewoonte’ afhangt van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan de aard van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze gedragingen zijn verricht, alsmede aan het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld. Daarbij geldt niet de eis dat de gedragingen zich met een bepaalde minimumfrequentie hebben voorgedaan.
Nu verdachte samen met zijn medeverdachten in een tijdsbestek van één maand zich schuldig hebben gemaakt aan drie transporten van nautische goederen ten behoeve van mensensmokkel, is de rechtbank van oordeel dat hij van (het voorbereiden van) mensensmokkel een gewoonte heeft gemaakt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat elk van die transporten een eigen voorbereiding en uitvoering kende, die uit verschillende gedragingen bestond (ronselen chauffeur, huren bus, coördineren overdracht goederen bij ophalen en afleveren) welke volgens eenzelfde modus operandi verliepen. Zo concentreerde verdachte zich op het ronselen van chauffeurs en het huren van een bus, terwijl medeverdachte [medeverdachte] het voortouw had in het onderhouden van de contacten met de onbekend gebleven leveranciers en afnemers van de goederen.
Tevens blijkt uit het dossier dat verdachte en zijn medeverdachte zich beziggehouden hebben met de organisatie van meerdere soortgelijke transporten als die vermeld op de tenlastelegging.
Gelet op dit samenstel van feiten en omstandigheden acht de rechtbank anders dan de verdediging bewezen dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van (het voorbereiden van) mensensmokkel.
Levensgevaar
De vraag die voor ligt is of de feiten en omstandigheden het oordeel kunnen dragen dat ‘levensgevaar te duchten was’ als bedoeld in artikel 197a, vijfde lid, Sr. Uit de jurisprudentie volgt dat sprake is van levensgevaar als dit naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Om in rechte het levensgevaar voor een ander als vaststaand te kunnen aannemen is in algemene zin vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dat levensgevaar daadwerkelijk te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van het behulpzaam zijn bij de reis naar Groot-Brittanië naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Daarbij is overigens niet van belang of de verdachte zelf dat gevaar heeft voorzien.
Algemeen bekend is dat de laatste jaren op grote schaal illegale migratie plaatsvindt vanuit Frankrijk naar Groot-Brittanië door met (rubber)bootjes Het Kanaal, de drukst bevaren zeeroute ter wereld, over te steken. Bekend zijn de beelden van rubberboten met buitenboordmotor beladen met meer mensen dan waarvoor die boten geschikt zijn. Die rubberboten zijn niet of nauwelijks zeewaardig, onvoldoende uitgerust met navigatie- en veiligheidsmiddelen en begeven zich desalniettemin op volle zee, blootgesteld aan golven, koud water, sterke stroming, grillige weersomstandigheden en druk scheepvaartverkeer, waarbij de opvarenden vaak niet beschikken over voldoende vaar-ervaring en zwemvaardigheden. Meer dan eens, zo blijkt uit de bevindingen van de Koninklijke Marechaussee (pag. 171 e.v. van het dossier), belanden de opvarenden van die bootjes in levensgevaarlijke situaties, waarbij regelmatig mensen daadwerkelijk om het leven komen.
Het bovenstaande komt er op neer dat de rechtbank bewezen acht dat van de (voorbereide) wijze van mensensmokkel die de verdachte en de medeverdachten voor ogen hadden, levensgevaar voor anderen te duchten was.
In vereniging
Voor medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Dit betreft een samenwerking die is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Verdachte dient daarvoor een materiële of intellectuele bijdrage te leveren die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict. Het is niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte weet heeft van de (exacte) gedragingen die later of eerder in het traject door zijn/haar medeverdachten worden verricht.
Uit het dossier blijkt van een gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen in de voorbereiding van mensensmokkel. Bij alle drie de ten laste gelegde feiten wordt gewerkt volgens een min of meer vaste rolverdeling. Verdachte zorgt vooral voor chauffeurs en een bussen, terwijl medeverdachte [medeverdachte] de contacten onderhoudt met de leveranciers en de ontvangers van de goederen en de locaties van overdracht van de goederen doorgeeft aan de chauffeurs. Bij feit 1 zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zelfs meegegaan met het transport. Tezamen vormden verdachte, zijn medeverdachte en de chauffeurs een essentiële schakel in de keten die illegale migratie faciliteert. Ieders rol daarin was essentieel voor het al dan niet slagen van de transporten.
De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking bij de voorbereiding van mensensmokkel.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, zoals hierna in de bewezenverklaring omschreven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
hij op 18 mei 2022 in Duitsland en Frankrijk tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het misdrijf om personen
- behulpzaam te zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Groot-Brittannië en/of een lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval in een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hen daartoe middelen te verschaffen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of die doorreis
wederrechtelijk was, hetgeen een misdrijf is als strafbaar gesteld in artikel 197a van
het Wetboek van Strafrecht, terwijl verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) daarvan een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt en terwijl daarvan levensgevaar voor
anderen te duchten was, opzettelijk voorwerpen en stoffen en vervoersmiddelen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven en voorhanden heeft gehad, te weten een boot en zwemvesten en jerrycans (al dan niet met brandstof);
2
hij op 14 juni 2022 in Nederland en in Belgi
ëen in Frankrijk tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het misdrijf om personen
- behulpzaam te zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door
Groot-Brittannië en/of een lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval in een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hen daartoe middelen te verschaffen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of die doorreis wederrechtelijk was, hetgeen een misdrijf is als strafbaar gesteld in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, terwijl verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) daarvan een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt en terwijl daarvan levensgevaar voor anderen te duchten was, opzettelijk voorwerpen en stoffen en vervoersmiddelen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven en uitgevoerd en voorhanden heeft gehad, te weten rubberboten en zwemvesten en een buitenboordmotor en jerrycans en brandstof/benzine;
3
hij in de periode van 16 juni 2022 tot en met 17 juni 2022 te Vlissingen en elders in de provincie Zeeland en in Duitsland en te Kortrijk en elders in Belgi
ëtezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het misdrijf om personen
- behulpzaam te zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door
Groot-Brittannië en/of een lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval in een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hen daartoe middelen te verschaffen, terwijl verdachte en/of zijn mededaders ernstige redenen hadden te vermoeden dat die toegang en/of die doorreis wederrechtelijk was, hetgeen een misdrijf is als strafbaar gesteld in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, terwijl verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) daarvan een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt en terwijl daarvan levensgevaar voor anderen te duchten was, opzettelijk voorwerpen en vervoersmiddelen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven en doorgevoerd en voorhanden heeft gehad, te weten een of meer rubberboten en zwemvesten.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring, dan verzoekt de verdediging rekening te houden met de omstandigheid dat het een oude verdenking is en verdachte in de tussenliggende periode zijn leven op de rit heeft gekregen. In lijn met het reclasseringsrapport verzoekt de verdediging om de huidige positieve lijn in de ontwikkeling van verdachte niet te doorbreken met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht meermalen van toepassing. Gelet hierop verzoekt de verdediging om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een proeftijd en daaraan de bijzondere voorwaarden te koppelen zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast kan aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen faciliteren van een levensgevaarlijke vorm van mensensmokkel die op grote schaal plaatsvindt. Binnen een tijdsbestek van een maand hebben zij drie keer nautische goederen opgehaald ergens in Duitsland of Nederland en deze goederen vervoerd of laten vervoeren naar een locatie aan de Franse Kanaalkust. Dit zijn zeer ernstige feiten.
Met zijn handelen heeft verdachte de gevaarlijke situatie voor gesmokkelden voor lief genomen en bijgedragen aan het in stand houden van een illegaal circuit dat allerhande maatschappelijk ongewenste effecten met zich brengt en het Europese asielbeleid ondermijnt. Uitbuiting en misbruik van kwetsbare personen en levensgevaarlijke situaties waarin die personen kunnen belanden, neemt verdachte kennelijk voor lief omwille van geldelijk gewin. De rechtbank neemt hem dit bijzonder kwalijk.
De persoon van verdachteDe rechtbank heeft gelet op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte op 14 september 2023 door de meervoudige kamer is veroordeeld voor meerdere vermogensdelicten. Verdachte heeft daarnaast in 2024 een drietal strafbeschikkingen aangeboden gekregen voor rijden onder invloed, openbare dronkenschap en rijden zonder rijbewijs. Gezien deze opgelegde straffen zal de rechtbank rekening houden met het bepaalde in artikel 63 Sr.
De rechtbank heeft verder gelet op het reclasseringsadvies van 1 april 2025, waarin de reclassering aangeeft dat verdachte ten tijde van het plegen van onderhavige feiten in 2022 dakloos was, tijdelijk inwoonde bij medeverdachte [medeverdachte] en geen dagbesteding en geen inkomen had, waardoor hij in een afhankelijkheidspositie terecht kwam. Daarnaast is betrokkene belast met ADHD waardoor hij volgens de reclassering mogelijk impulsief kan reageren en onvoldoende nadenkt over de consequenties van zijn handelen. Desondanks, zo geeft de reclassering aan, heeft verdachte de afgelopen periode een positieve ontwikkeling doorgemaakt: hij woont beschermd en is voornemens op korte termijn zelfstandig te gaan wonen, hij heeft werk en een bewindvoerder die zijn financiën beheert, hij heeft gebroken met zijn negatieve sociaal netwerk en gaat op korte termijn starten met een ambulante behandeling bij [kliniek] om te leren omgaan met spanningen en stress. De reclassering signaleert dat het reclasseringstoezicht opgelegd bij vonnis van 14 september 2023 lijkt te hebben bijgedragen aan het verminderen van recidive.
Gelet op deze positieve ontwikkeling adviseert de reclassering geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te kiezen voor een voorwaardelijke straf met een proeftijd van twee jaren, zodat verdachte kan laten zien dat hij de positieve ontwikkeling kan voortzetten. Zo de rechtbank toezicht van de reclassering noodzakelijk blijft vinden, dan is het advies van de reclassering om bij een voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden op te leggen: meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling en medewerking aan ambulante begeleiding.
De reclassering adviseert in deze zaak het volwassenenstrafrecht toe te passen.
De strafoplegging
De rechtbank overweegt dat in beginsel bij het meermalen voorbereiden van mensensmokkel, uitgaande van de landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging voor mensensmokkel, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur het uitgangspunt dient te zijn. Echter, in deze zaak ziet de rechtbank aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken om de volgende redenen.
Verdachte was ten tijde van het delict 23 jaar. Er is sprake van een groot tijdsverloop sinds het plegen van de feiten in mei en juni 2022. Ongeveer een jaar na het plegen van die feiten is verdachte aangehouden en na twee dagen voorarrest weer op vrije voeten gesteld.
Sinds die tijd en met name na zijn veroordeling op 14 september 2023 heeft verdachte een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Op alle leefgebieden heeft hij stappen gezet die maken dat een delictvrije toekomst binnen zijn bereik ligt. De rechtbank acht het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onder bovengenoemde omstandigheden niet de juiste straf. Een dergelijke straf zou de positieve ontwikkeling bij verdachte doorkruisen en mogelijk zelfs teniet doen, hetgeen niet in het belang is van verdachte, maar ook niet van de samenleving.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een maximale taakstraf van 240 uur met daarnaast een lange voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank zal daarbij de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden opleggen met een proeftijd van twee jaar. Gedurende die proeftijd is het aan de reclassering om te bepalen of en hoe die bijzondere voorwaarden kunnen worden afgebouwd.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 46, 47, 57, 63, 197a van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:voorbereiding van mensensmokkel, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen en het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt terwijl van het feit levensgevaar voor een ander te duchten is;
feit 2:voorbereiding van mensensmokkel, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen en het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt terwijl van het feit levensgevaar voor een ander te duchten is;
feit 3: voorbereiding van mensensmokkel, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen en het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt terwijl van het feit levensgevaar voor een ander te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 (twee) uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:

Meldplicht bij reclassering

- dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd telefonisch meldt bij Reclassering Iriszorg, Nieuwe Oeverstraat 65, 6811 JB in Arnhem, telefoonnummer 088-6061311. Hierna worden er nadere afspraken gemaakt over de wijze van uitvoering van de meldplichtcontacten. Verdachte moet zich vervolgens blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Hij dient zich te houden aan de afspraken en aanwijzingen van Reclassering Iriszorg, ook als dat inhoudt dat hij zijn medewerking moet verlenen aan de uitvoering van huisbezoeken, de methodiek ‘Stap voor Stap’, SCIL;
Ambulante behandeling
- dat verdachte zich laat behandelen door de forensische polikliniek [kliniek] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en indien de reclassering dit noodzakelijk acht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
Meewerken aan ambulante begeleiding
- dat verdachte meewerkt aan ambulante begeleiding om zijn leefgebieden te stabiliseren, indien de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 april 2025.
De oudste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.