ECLI:NL:RBZWB:2025:2621

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
BRE 22/3732
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over naheffingsaanslag parkeerbelasting

Op 30 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetprocedure van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die eerder door de rechtbank op 8 november 2024 ongegrond was verklaard. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr.drs. R. de Nekker, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die op 10 maart 2022 was opgelegd. De heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot beroep bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, maar vernietigde de naheffingsaanslag niet, omdat deze al ambtshalve was vernietigd. In het verzet stelde belanghebbende dat hij niet de kans had gekregen om gronden aan te voeren die tot een ander oordeel hadden kunnen leiden. De rechtbank oordeelde echter dat het verzet ongegrond was, omdat de naheffingsaanslag terecht was vernietigd en er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De rechtbank bevestigde de eerdere uitspraak en verklaarde het verzet ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3732

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2025 op het verzet van

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr.drs. R. de Nekker),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 8 november 2024 in het geding tussen
belanghebbende
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 8 november 2024 waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard. Het beroep ziet op de naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer].
1.1.
Belanghebbende heeft de rechtbank laten weten dat hij geen behoefte heeft aan een behandeling van het verzet op een zitting.

Procesverloop

2. De heffingsambtenaar heeft op 10 maart 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Gemachtigde en belanghebbende hebben beiden bezwaar gemaakt. Gemachtigde heeft op 21 april 2022 bezwaar gemaakt en belanghebbende op 20 mei 2022.
2.1.
De heffingsambtenaar heeft op 17 juni 2022 uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard en de naheffingsaanslag is ambtshalve vernietigd. Op 23 juli 2022 heeft de heffingsambtenaar gemachtigde bericht dat er al uitspraak op bezwaar is gedaan en het verzoek om kostenvergoeding afgewezen.
2.2.
Belanghebbende heeft op 1 augustus 2022 beroep ingesteld. Belanghebbende is het niet eens met de niet-ontvankelijkverklaring. De heffingsambtenaar heeft het door belanghebbende op 20 mei 2022 ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen, terwijl de gemachtigde reeds op 21 april 2022 tijdig bezwaar had ingediend. Belanghebbende stelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en verzoekt om een proceskostenvergoeding.
2.3.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 8 november 2024 geoordeeld dat de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. In deze uitspraak wordt de uitspraak op bezwaar niet vernietigd, omdat niet valt in te zien hoe het corrigeren van het dictum enig belang van belanghebbende kan dienen [1] . De naheffingsaanslag is immers ambtshalve vernietigd door de heffingsambtenaar. Voor de kostenvergoeding maakt het niet uit of het bezwaar niet-ontvankelijk of gegrond was verklaard, omdat in beide gevallen geen aanleiding bestond voor een kostenvergoeding. Belanghebbende kan met het beroep niet in een materieel beter positie komen te verkeren. Het beroep is kennelijk ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 8 november 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [2] is dat het beroep ongegrond is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3.1.
Belanghebbende voert aan dat hem de kans is ontnomen om gronden aan te voeren die tot het oordeel hadden kunnen leiden dat de naheffingsaanslag niet had mogen worden opgelegd. Dit kan volgens belanghebbende niet voor zijn rekening komen. De heffingsambtenaar heeft volgens hem ten onrechte niet beslist op het verzoek om kostenvergoeding, voor zover de brief van 23 juli 2022 moet worden gezien als herziene beslissing op bezwaar.
3.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Partijen zijn het er over eens dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het bezwaarschrift wel tijdig was ingediend. Dit betekent dat de heffingsambtenaar de bezwaren inhoudelijk had moeten beoordelen. Een inhoudelijke beoordeling had echter eveneens tot vernietiging van de naheffingsaanslag geleid. De heffingsambtenaar heeft namelijk vastgesteld dat belanghebbende – hoewel hij het voertuig in de verkeerde zone heeft aangemeld – heeft voldaan aan de betalingsverplichting. Om die reden kon de naheffingsaanslag niet in stand blijven. Omdat de heffingsambtenaar door de naheffingsaanslag te vernietigen gedeeltelijk aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet is gekomen, had het bezwaar gegrond verklaard moeten worden.
3.4.
De rechtbank is niet gebleken van gronden die tot het oordeel hadden kunnen leiden dat de naheffingsaanslag niet had mogen worden opgelegd. Gemachtigde heeft in bezwaar aangevoerd dat het voertuig niet geparkeerd stond (op een fiscale parkeerplaats) in de zin van de Gemeentewet. Uit het dossier van de naheffingsaanslag blijkt dat het voertuig op 26 februari 2022 van 14:29:52 tot 14:34:56 geparkeerd stond in een parkeerhaven aan de Boschstraat. De Boschstraat is aanwezen als straat waarop tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd [3] . Dit was voor belanghebbende ook duidelijk, aangezien hij het voertuig heeft aangemeld in de parkeerapp. Dat in beroep wordt opgekomen tegen het afwijzen van het verzoek om een kostenvergoeding komt voor eigen risico en rekening.
3.5.
De rechtbank is, net als in de uitspraak van 8 november 2024, van oordeel dat niet valt in te zien hoe het corrigeren van het dictum enig belang van belanghebbende kan dienen. De naheffingsaanslag is ambtshalve vernietigd. Voor de kostenvergoeding maakt het niet uit of het bezwaar niet-ontvankelijk of gegrond was verklaard. In beide gevallen bestond er geen aanleiding voor een kostenvergoeding, omdat geen sprake was van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank is niet gebleken van gronden die tot het oordeel hadden kunnen leiden dat de naheffingsaanslag niet had mogen worden opgelegd. Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 8 juni 2022 heeft de rechtbank het beroep terecht ongegrond verklaard [4] .

Conclusie en gevolgen

4. De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 8 november 2024. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
4.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 30 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1033.
2.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Gelet op artikel 225 Gemeentewet juncto artikel 3 van de Parkeerverordening 2022 Breda, juncto artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen Breda 2022.
4.Hoge Raad 8 juli 2022, ECLI:NLHR:2022:1033.