In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen de staatssecretaris van Financiën, omdat deze volgens eiser niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet open overheid. Het verzoek, ingediend op 7 maart 2024, betreft informatie over adresonderzoeken door de gemeente Tilburg op verzoek van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de staatssecretaris na het instellen van het beroep alsnog op 7 juni 2024 een besluit heeft genomen. Eiser heeft aangegeven dat hij zich niet kan vinden in dit besluit en heeft op 1 november 2024 een aanvullend beroepschrift ingediend. Echter, de rechtbank is op de hoogte van andere procedures van eiser en constateert dat er inmiddels een beslissing op bezwaar is genomen door de staatssecretaris op 21 januari 2025. Hierdoor heeft eiser geen procesbelang meer bij het beroep tegen het uitblijven van de beslissing op bezwaar. De rechtbank beslist dat de staatssecretaris het griffierecht aan eiser moet vergoeden en ook een vergoeding voor proceskosten moet betalen, die is vastgesteld op € 453,50. De rechtbank wijst er ook op dat bepaalde bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing zijn op besluiten op grond van de Wet open overheid. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert op 1 mei 2025 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.