ECLI:NL:RBZWB:2025:2656

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
02-148969-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het meermalen plegen van ontuchtige handelingen bij een minderjarige

Op 2 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1989, heeft in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 meermalen ontuchtige handelingen gepleegd bij een slachtoffer dat toen tussen de 12 en 16 jaar oud was. De verdachte heeft een bekentenis afgelegd en de rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder WhatsApp-berichten en een proces-verbaal van aangifte, de feiten bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 5.385,- aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-148969-24
vonnis van de meervoudige kamer van 2 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 april 2025, waarbij de officier van justitie mr. C.M.J.M. van Buul en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 bij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , die toen tussen de twaalf en zestien jaar oud was;
feit 2: in diezelfde periode bij [slachtoffer] ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 17 mei 2018 tot en met 11 april 2019 meermaals schuldig heeft gemaakt aan de ontuchtige handelingen die zijn opgenomen in de tenlastelegging.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert geen bewijsverweer ten aanzien van de ontuchtige handelingen die zijn opgenomen in de tenlastelegging. Voor wat betreft de periodes waarin die handelingen zijn gepleegd, is de verdediging van mening dat de rechtbank slechts tot een bewezenverklaring kan komen voor feit 1 ten aanzien van de periode van 1 maart 2019 tot en met 30 april 2019 en voor feit 2 ten aanzien van de periode van 1 november 2018 tot en met 30 april 2019.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De ten laste gelegde ontuchtige handelingen
Aangezien verdachte ten aanzien van alle in de tenlastelegging opgenomen ontuchtige handelingen een bekennende verklaring heeft afgelegd, wordt voor de bewezenverklaring daarvan volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – wordt slechts gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging opgenomen ontuchtige handelingen heeft gepleegd op grond van:
- de bekennende verklaring die verdachte tijdens de zitting van 18 april 2025 heeft afgelegd;
- het proces-verbaal van aangifte van 30 november 2023 (pagina’s 12 tot en met 23 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2021141872 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 127);
- de tussen verdachte en [slachtoffer] uitgewisselde WhatsApp-berichten in de periode van 26 juni 2018 tot en met 11 april 2019 (pagina’s 46 tot en met 101 van voornoemd eindproces-verbaal).
De periodes waarin de ten laste gelegde ontuchtige handelingen zijn gepleegd
De rechtbank komt op basis van de bovengenoemde bewijsmiddelen tot het oordeel dat de periodes waarin de ten laste gelegde ontuchtige handelingen door verdachte zijn gepleegd van beperktere duur zijn dan de periodes die in de tenlastelegging zijn opgenomen.
Voor feit 1 gaat de rechtbank uit van een periode van 1 maart 2019 tot en met 30 april 2019. In die periode wordt er in de tussen verdachte en [slachtoffer] uitgewisselde WhatsApp-berichten op in ieder geval twee momenten, te weten 31 maart 2019 en 6 april 2019, uitdrukkelijk gesproken over het door verdachte brengen van zijn vinger(s) in de vagina van [slachtoffer] . De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in die periode op verschillende momenten ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] heeft gepleegd die bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] . Hiermee wordt bedoeld het seksueel binnendringen van het lichaam, tezamen met de ontuchtige handelingen die op die betreffende twee momenten direct daaraan voorafgingen, direct daarop volgden of daarmee gepaard gingen.
Voor feit 2 gaat de rechtbank uit van een periode van 1 november 2018 tot en met 31 december 2019. Het begin van die periode leidt de rechtbank af uit de inhoud van de tussen verdachte en [slachtoffer] uitgewisselde WhatsApp-berichten. Het einde van die periode leidt de rechtbank af uit de verklaring van verdachte en de aangifte van [slachtoffer] , waarin zij beiden aangeven dat het contact mede is gestopt vanwege de uitbraak van het coronavirus, die in Nederland begin 2020 plaatsvond. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in die periode op verschillende momenten ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] heeft gepleegd, zonder dat er op deze momenten ook sprake was van het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op meer tijdstippen in de periode van 1 maart 2019 tot en met 30 april 2019 te [plaats] ,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten, het
- brengen van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] , en/of
- likken aan de vagina van die [slachtoffer] , en/of
- aftrekken van zijn penis door die [slachtoffer] , en/of
- het duwen van zijn, verdachtes, penis tegen het lichaam van die [slachtoffer] , en/of
- tongzoenen van die [slachtoffer] ;
2
op meer tijdstippen in de periode van 1 november 2018 tot en met 31 december 2019 te [plaats] ,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004, die toen de leeftijd van zestien jaren
nog niet had bereikt,
buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten, het
- likken aan de vagina van die [slachtoffer] , en/of
- aftrekken van zijn penis door die [slachtoffer] , en/of
- betasten van de billen en/of borsten van die [slachtoffer] , en/of
- het duwen van zijn, verdachtes, penis tegen het lichaam van die [slachtoffer] , en/of
- tongzoenen van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte geen langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] , waarbij hij het lichaam van [slachtoffer] ook seksueel is binnengedrongen. Dit gebeurde op meerdere momenten in een periode waarin er langdurig en veelvuldig contact plaatsvond tussen verdachte en [slachtoffer] . In deze periode was verdachte 29 en 30 jaar en [slachtoffer] 14 en 15 jaar, waardoor er een aanzienlijk verschil in leeftijd bestond. Nadat [slachtoffer] een excuusbriefje voor belletje trekken in de brievenbus van verdachte had gedaan, is verdachte haar actief gaan opzoeken op social media. Na contact met haar te hebben gelegd, is er vervolgens telefonisch contact via onder meer WhatsApp en ook fysiek contact ontstaan. In de tussen hen uitgewisselde WhatsApp-berichten valt te lezen dat het met name verdachte is die het initiatief nam tot het plegen van de ontuchtige handelingen, dat hij hierin – zonder toepassing van geweld – steeds verder ging en dat het aan de weerbaarheid van [slachtoffer] is te danken dat verdachte haar lichaam niet ook seksueel is binnengedrongen met zijn geslachtsdeel. Verdachte heeft met zijn handelen op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Hierdoor heeft verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is algemeen bekend dat jeugdige slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later ernstige nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Uit de door [slachtoffer] ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring en de onderbouwing van haar vordering tot schadevergoeding komt naar voren dat dit ook bij haar het geval is. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft de bevrediging van zijn eigen lusten kennelijk vooropgesteld. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 maart 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank het reclasseringsadvies van 25 maart 2025 in haar oordeel betrokken. Hierin wordt het risico op recidive bij verdachte ingeschat als laag en wordt geadviseerd om verdachte bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat interventies en toezicht volgens de reclassering niet nodig zijn.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het gegeven dat hij een vrouw en twee kinderen, een koopwoning en vaste baan heeft.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van de feiten en de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij als volwassene actief contact heeft gezocht met [slachtoffer] en dit contact lange tijd heeft onderhouden, waarbij verdachte een initiërende rol had bij het plegen van ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] en daarin steeds verder ging. Dit alles terwijl verdachte op de hoogte was van de jonge leeftijd van [slachtoffer] en dus ook van de ongelijke positie tussen hen. Hiermee wordt in strafverzwarende zin rekening gehouden. In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de houding van verdachte. Hij neemt inmiddels volledig verantwoordelijkheid voor zijn handelen. Zo heeft hij een bekennende verklaring afgelegd en zijn excuses richting [slachtoffer] en haar familie gemaakt, betaalt hij de kosten voor de psychische behandelingen van [slachtoffer] en is hij zelf ook enige tijd in behandeling geweest bij de Waag.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 33.404,- voor feit 1 en feit 2, bestaande uit € 23.404,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de daardoor geleden schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 21.600,- aan schade voor een jaar studievertraging en van € 1.419,- aan lesgeld voor het studiejaar 2024/2025. Hoewel de rechtbank ervan uitgaat dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden en nog altijd ondervindt, acht de rechtbank het causaal verband tussen de bewezenverklaarde feiten en de studieprestaties van de benadeelde partij op dit moment nog onvoldoende onderbouwd. Uit de door de benadeelde partij overgelegde informatie, waaronder die van het [school] , [praktijk] en de [stichting] , wordt onvoldoende duidelijk op welke wijze en in welke mate deze nadelige psychische gevolgen bij de benadeelde partij hebben geleid tot beperkingen die specifiek hun weerslag hebben of hadden op haar studieprestaties een aantal jaren na de bewezenverklaarde feiten. Hierdoor kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer vastgesteld worden dat de studievertraging is veroorzaakt door de bewezenverklaarde feiten. Daartoe is een nader debat en wellicht deskundigenonderzoek of andersoortige bewijsvoering nodig, wat een onevenredige belasting van deze strafzaak oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan voor dit deel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij vordert daarnaast een vergoeding van € 385,- voor het betaalde eigen risico voor ambulancevervoer van de benadeelde partij op 22 juni 2023 naar de crisisdienst van Emergis. Nu niet is weersproken dat de benadeelde deze kosten als gevolg van de gedragingen van verdachte heeft gemaakt, is deze vordering toewijsbaar.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert vergoeding van een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat zij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden en nog altijd ondervindt van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Er is gezien de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij dan ook onmiskenbaar sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden, waaronder de gevolgen voor de benadeelde partij voor zover deze nu bekend zijn, en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van
€ 5.000,- billijk. Bij dit oordeel heeft de rechtbank naast de door de benadeelde partij aangevoerde uitspraken ook andere uitspraken over vergelijkbare gevallen betrokken, waarbij lagere bedragen zijn toegekend.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de materiële schade van € 385,- zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 22 juni 2023, het moment waarop de kosten voor ambulancevervoer zijn ontstaan.
Ten aanzien van de immateriële schade van € 5.000,- zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 1 juni 2019, gelegen in het midden van de bij feit 2 bewezenverklaarde periode, waarbinnen de bewezenverklaarde periode van feit 1 valt. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de immateriële schade geleidelijk is opgelopen gedurende de periode waarin de bewezenverklaarde gedragingen hebben plaatsgevonden.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
feit 2: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer] (feit 1 en feit 2)van € 5.385,-, waarvan € 385,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2023 tot aan de dag der voldoening, en € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2019 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 5.385,- te betalen, waarvan € 385,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2023 tot aan de dag der voldoening, en € 5.000,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2019 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 61 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Combee, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. L.W. Louwerse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 mei 2025.
Mr. R. Combee en mr. S.W.M. Speekenbrink zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage

De tenlastelegging
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en
met 31 december 2019 te [plaats] , althans in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit
of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten, het meermalen, althans eenmaal
- brengen van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] , en/of
- likken aan de vagina van die [slachtoffer] , en/of
- aftrekken van zijn penis door die [slachtoffer] , en/of
- betasten van de billen en/of borsten van die [slachtoffer] , en/of
- het duwen van zijn, verdachtes, penis tegen het lichaam van die [slachtoffer] , en/of
- ( tong)zoenen van die [slachtoffer] ;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en
met 31 december 2019 te [plaats] , althans in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004, die toen de leeftijd van zestien jaren
nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten, het meermalen,
althans eenmaal,
- brengen van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] , en/of
- likken aan de vagina van die [slachtoffer] , en/of
- aftrekken van zijn penis door die [slachtoffer] , en/of
- betasten van de billen en/of borsten van die [slachtoffer] , en/of
- het duwen van zijn, verdachtes, penis tegen het lichaam van die [slachtoffer] , en/of
- ( tong)zoenen van die [slachtoffer] ;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )