ECLI:NL:RBZWB:2025:2700

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
C/02/394420 / FA RK 22-536
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring ontkenning vaderschap met toepassing van Nederlands recht en behoud van achternaam

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ontkenning van het vaderschap. De man, die in Suriname was getrouwd met de moeder van [meerderjarige], heeft verzocht om gegrondverklaring van de ontkenning van zijn vaderschap over [meerderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet de biologische vader is van [meerderjarige], die in Suriname is geboren. De man had eerder al een verzoek tot ontkenning ingediend, maar dit was door de rechtbank Breda als onbevoegd verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Surinaamse recht van toepassing was, maar dat de termijn voor ontkenning inmiddels was verstreken. Echter, gezien de eensgezindheid tussen de man en [meerderjarige] over de toewijzing van het verzoek, heeft de rechtbank besloten om het Nederlandse recht toe te passen. De rechtbank heeft de ontkenning van het vaderschap gegrond verklaard, maar het rechtsgevolg van de geslachtsnaamwijziging onthouden, zodat [meerderjarige] de achternaam van de man kan behouden. Dit is in het belang van [meerderjarige], die deze naam al haar hele leven draagt en voor wie een naamsverandering schadelijk zou zijn voor haar identiteit. De rechtbank heeft de beslissing genomen met inachtneming van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat het recht op respect voor privéleven beschermt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/394420 / FA RK 22-536
Datum uitspraak: 25 april 2025
beschikking over gegrondverklaring ontkenning vaderschap
in de zaak van
[de man],
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.V. Scheffer in Utrecht.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[meerderjarige],
hierna: [meerderjarige] ,
thans wonende in België, voorheen in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. P.J.A. Grosfeld in Oosterhout ;
[de moeder],
hierna: de moeder,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 2 februari 2022 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het F-formulier met bijlagen van 3 maart 2022 van mr. Scheffer;
- het F-formulier met bijlagen van 22 maart 2022 van mr. Scheffer;
- het F-formulier met bijlagen van 27 mei 2022 van mr. Scheffer;
- het op 22 november 2022 ontvangen verweerschrift met bijlagen;
- de brief met bijlagen van 24 november 2022 van mr. Scheffer;
- het proces-verbaal van de zitting van 25 november 2022;
- de brief met bijlagen van 17 februari 2023 van mr. Grosfeld;
- het F-formulier met bijlagen van 24 februari 2023 van mr. Grosfeld;
- het F-formulier van 17 april 2023 van mr. Scheffer;
- het F-formulier van 24 april 2023 van mr. Scheffer;
- het F-formulier van 30 mei 2023 van mr. Scheffer;
- het F-formulier van 28 juni 2023 van mr. Scheffer;
- het F-formulier van 10 juli 2023 van mr. Scheffer;
- het F-formulier van 8 augustus 2023 van mr. Scheffer;
- het F-formulier van 11 september 2023 van mr. Scheffer;
- de brief van 17 oktober 2023 van mr. Scheffer;
- het F-formulier van 14 november 2023 van mr. Scheffer;
- het F-formulier van 28 november 2023 van mr. Scheffer;
- het F-formulier van 12 december 2023 van mr. Scheffer;
- het F-formulier van 9 januari 2024 van mr. Scheffer;
- de brief van 6 februari 2024 van mr. Scheffer;
- het F-formulier van 4 oktober 2024 van mr. Grosfeld;
- het F-formulier van 18 november 2024 van mr. Scheffer;
- de brief van 21 januari 2025 van mr. Grosfeld.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 25 november 2022 en op 1 maart 2023. Bij die behandelingen zijn gekomen de man met zijn advocaat, [meerderjarige] met haar advocaat en de moeder.
1.3
Tijdens de zitting op 25 november 2022 is door de advocaat van [meerderjarige] aangegeven dat de brief met bijlagen van mr. Scheffer van 24 november 2022 te laat is ingediend en is om aanhouding gevraagd. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek aangehouden tot 1 maart 2023.
1.4
Tijdens de zitting op 1 maart 2023 is besproken dat de moeder de Surinaamse nationaliteit had ten tijde van de geboorte van [meerderjarige] in Suriname. Het Surinaams recht lijkt daarom van toepassing te zijn op het verzoek. De advocaat van de man heeft vervolgens verzocht om aanhouding van het verzoek om nader onderzoek te kunnen doen naar de inhoud van het Surinaams recht, met name gericht op de ontvankelijkheid van de man in het verzoek. Het verzoek is vervolgens aangehouden in afwachting van het bericht van de advocaat van de man.

2.Het verzoek

2.1
Thans is aan de orde het verzoek van de man, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap over [meerderjarige] , met dien verstande dat aan de toewijzing van het verzoek het rechtsgevolg van artikel 1:5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor de geslachtsnaam van [meerderjarige] wordt onthouden.

3.De beoordeling

3.1
Op grond van de overgelegde stukken staat het volgende vast:
- de man en de moeder zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2002 te [plaats] te Suriname;
- [meerderjarige] is geboren op [geboortedag 1] 2003 in [geboorteplaats 1] te Suriname ;
- op 29 juli 2003 is door de rechtbank Breda de echtscheiding tussen de man en de moeder uitgesproken, welke is ingeschreven op 27 november 2023;
- de moeder had ten tijde van de geboorte van [meerderjarige] de Surinaamse nationaliteit. Zij heeft sinds 2017 de Nederlandse nationaliteit;
- de man en [meerderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit;
- ten tijde van indiening van onderhavig verzoek woonde [meerderjarige] in [woonplaats 2] .
3.2
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat [meerderjarige] tijdens het huwelijk van de moeder en de man is geboren. De man is dus de juridisch ouder van [meerderjarige] . De man en de moeder hebben ieder een andere uitleg van de omstandigheden rondom hun huwelijk en de geboorte van [meerderjarige] . In ieder geval was voor de moeder en de man al vóór de geboorte van [meerderjarige] duidelijk dat de man niet haar verwekker is.
De man heeft reeds op 3 december 2003 bij de rechtbank Breda een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van zijn vaderschap ingediend. Bij beschikking van 4 juni 2004 heeft de rechtbank Breda zich onbevoegd verklaard, omdat [meerderjarige] op dat moment haar woonplaats in Suriname had. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij beschikking van 18 januari 2005 deze beschikking van de rechtbank Breda bekrachtigd.
De man heeft contact gehad met een advocaat over de mogelijkheid van een procedure in Suriname. De termijn voor de man om een dergelijk verzoek in te dienen, was echter verstreken. De man had dan moeten aangeven dat hij nog niet zo lang wist dat hij niet de biologisch vader van [meerderjarige] was. De man heeft deze procedure in Suriname niet gestart. De man en de moeder hebben in deze periode contact met elkaar gehad en gesproken over een procedure in Suriname door de moeder. De moeder is in Suriname een procedure gestart en heeft in deze procedure in Suriname verzocht om haar tot voogdes over [meerderjarige] te benoemen. Zij had juridisch gezien niet de mogelijkheid om ontkenning van het vaderschap te verzoeken. De man heeft aangegeven dat hij vervolgens niets meer heeft vernomen van de procedure van de moeder in Suriname en dat hij er vanuit ging dat de ontkenning van het vaderschap en de naamsverandering door haar geregeld was in Suriname. Bij beschikking van het Surinaamse kantongerecht van 23 november 2004 is de moeder benoemd als voogdes over [meerderjarige] en is bepaald dat de man aan de moeder ten behoeve van [meerderjarige] een bedrag aan kinderalimentatie diende te voldoen. De moeder stelt dat zij de man telefonisch op de hoogte heeft gesteld van deze beschikking en dat de man ook een afschrift van de beschikking zou moeten hebben ontvangen.
3.3
De man is in april 2021 door zijn belastingaangifte achter gekomen dat [meerderjarige] nog steeds geregistreerd stond als zijn kind. [meerderjarige] woonde inmiddels in [woonplaats 2] en de gemeente heeft dit doorgegeven aan de belastingdienst. De man heeft vervolgens het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijke ontstane vaderschap ingediend. De man heeft in 2022 de echtscheidingsbeschikking van 29 juli 2003 aan de moeder betekend ter invordering van het bedrag van € 10.961,26 dat de moeder conform deze beschikking aan de man dient te voldoen.
3.4
[meerderjarige] heeft in het verweerschrift verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, omdat de termijn om dit verzoek in te dienen al lang is verstreken, dan wel het verzoek van de man af te wijzen. Zij heeft de man altijd wel als vader beschouwd. [meerderjarige] heeft in deze procedure enkele brieven en een kaart overgelegd, waarvan zij stelt dat zij deze in 2006 van [de man] heeft ontvangen. Bovendien is zij aan haar achternaam ( [achternaam van de man] ) gehecht en zou wijziging daarvan, als gevolg van een toewijzing van het verzoek van de man, schadelijk zijn voor haar identiteitsgevoel. [meerderjarige] heeft in 2022 enkele gesprekken gehad met een psycholoog, omdat zij erg veel last had van de situatie met de man.
3.5
Na de zitting van 1 maart 2023 heeft de advocaat van de man de rechtbank op 17 oktober 2023 bericht dat er overleg heeft plaatsgevonden tussen de man en [meerderjarige] met de advocaten en dat zij tot overeenstemming zijn gekomen, namelijk dat het verzoek van de man kan worden toegewezen, mits [meerderjarige] de [achternaam van de man] kan behouden. Dit zou dan kunnen worden gedaan door aan de toewijzing van het verzoek het rechtsgevolg van artikel 1:5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor [meerderjarige] te onthouden. De advocaat van de man heeft verwezen naar een tweetal uitspraken: van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2009 (ECLI:NL:RBROT:2009:BK1426) en van het Gerechtshof Amsterdam van 19 november 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:4362). De man heeft zijn verzoek aangepast en verzocht conform deze overeenstemming tussen partijen een beslissing te nemen. De schikking tussen partijen houdt voorts in dat als het een en ander in de beschikking wordt vastgelegd, de man binnen twee weken aan [meerderjarige] een bedrag van
€ 10.000,= als tegemoetkoming in de kosten zal betalen. Na dit alles verlenen de man en [meerderjarige] én de moeder elkaar over en weer finale kwijting ter zake van alle verzoeken of (geld)vorderingen die zij op elkaar (menen) te hebben.
3.6
Bij brief van 6 februari 2024 heeft de advocaat van de man zich uitgelaten over hoe de overeenstemming tussen de man en [meerderjarige] zich verhoudt tot het Surinaamse recht. De man heeft aangegeven dat volgens het Surinaamse recht de man bevoegd is om ontkenning van de wettigheid van een kind te verzoeken op grond van de artikelen 304 tot en met 307 van het Surinaams Burgerlijk Wetboek. De termijn waarbinnen een dergelijk verzoek kan worden ingediend is één maand of twee maanden na ontdekking van het bedrog indien de geboorte van het kind voor hem verborgen werd gehouden op grond van artikel 309 van het Surinaams Burgerlijk Wetboek. In de praktijk worden deze verzoekschriften zodanig geformuleerd dat aan alle wettelijke eisen wordt voldaan. Een veel gebruikte formulering in dit soort procedures is dat de verzoeker ‘onlangs’ met het bestaan van het kind is geconfronteerd. Aangezien zowel de man als [meerderjarige] instemmen met het verzoek van de man tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap, dient er gevoeglijk van te worden uitgegaan dat de in het Surinaamse Burgerlijk Wetboek opgenomen termijnen niet in de weg hoeven te of mogen staan aan de toewijzing van het verzoek. Als het verzoek wordt toegewezen dient de man de uitspraak te laten inschrijven in de lopende registers van geboorten bij het Centraal Bureau Burgerzaken in Suriname. De advocaat heeft geen informatie kunnen vinden in de Surinaamse rechtspraak over het verzoek om het rechtsgevolg van artikel 1:5 BW voor [meerderjarige] te onthouden zodat zij de [achternaam van de man] behoudt. Ten slotte geeft de advocaat nog aan dat er ook voor gekozen zou kunnen worden om met toepassing van artikel 8 EVRM en vanwege strijd met de Nederlandse openbare orde het Nederlandse recht toe te passen.
3.7
Bij brief van 21 januari 2025 heeft de advocaat van [meerderjarige] aangegeven dat een toewijzende beslissing van de rechtbank in het belang van [meerderjarige] is, omdat dan de juridische situatie in lijn wordt gebracht met de feitelijke situatie, aangezien [meerderjarige] nooit met de man in gezinsverband heeft geleefd. [meerderjarige] heeft dan bovendien de mogelijkheid alsnog postuum het juridisch vaderschap van haar (inmiddels overleden) biologische vader vast te laten stellen. Het hoofdstuk wordt dan voor alle partijen afgesloten. Voor [meerderjarige] is het belangrijk dat zij de [achternaam van de man] kan behouden en dat dus het rechtsgevolg van artikel 1:5 BW aan de toewijzing van het verzoek onthouden wordt.
3.8
De rechtbank oordeelt als volgt.
3.9
In artikel 10:93, eerste lid, BW staat dat, of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht dat volgens artikel 10:92 BW op het bestaan van die betrekking toepasselijk is.
3.1
In artikel 10:92, eerste lid, BW staat dat, voor zover hier van belang, of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekkingen komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde persoon of gehuwd geweest zijnde persoon, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en die persoon of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en die persoon elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. In het derde lid van dit artikel staat dat voor de toepassing van het eerste lid bepalend is het tijdstip van de geboorte van het kind.
3.11
Tijdens de geboorte van [meerderjarige] op [geboortedag 1] 2003 hadden de man en de moeder geen gemeenschappelijke nationaliteit en hadden zij niet in hetzelfde land hun gewone verblijfplaats. De rechtbank baseert zich hierbij op hetgeen hierover is overwogen door de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking van 29 juli 2003. Daarom is het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van [meerderjarige] ten tijde van haar geboorte van toepassing op het verzoek. Dit betekent dat het Surinaamse recht van toepassing is.
3.12
De man heeft aangegeven dat de ontkenning van het vaderschap (‘ontkenning van de wettigheid’) volgens het Surinaamse recht niet meer mogelijk is, omdat de termijn waarbinnen de man dit verzoek zou moeten doen al jarenlang is verstreken. De rechtbank onderschrijft dit standpunt van de man.
3.13
Op grond van artikel 10:93, tweede lid, BW kan, indien de ontkenning niet of niet meer mogelijk is op basis van het toepasselijke recht, de rechter een ander recht toepassen, dan wel het recht toepassen van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind ten tijde van de ontkenning of het Nederlandse recht. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat er eensgezindheid moet bestaan tussen de partijen met betrekking tot de wenselijkheid van de ontkenning. Partijen zijn in deze zaak thans eensgezind over toewijzing van het verzoek van de man tot gegrondverklaring van de ontkenning van zijn vaderschap. De advocaten van de man en [meerderjarige] hebben hun voorkeur voor toepassing van het Nederlandse recht aangegeven. Ook is toepassing van het Nederlandse recht in het belang van [meerderjarige] te achten. [meerderjarige] woonde ten tijde van indiening van het verzoek door de man in Nederland. De rechtbank zal daarom het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap.
3.14
In artikel 1:200, eerste lid, BW staat dat, voor zover hier van belang, gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap kan worden verzocht door de juridische vader op de grond dat hij niet de biologische vader is van het kind.
3.15
In het vijfde lid van dit artikel staat dat het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap door de vader moet worden ingediend binnen een jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is van het kind.
3.16
De rechtbank stelt vast dat het verzoek door de vader niet binnen de daartoe in de wet gestelde termijn is ingediend, aangezien hij al vóór de geboorte van [meerderjarige] wist dat hij niet haar biologische vader is.
De rechtbank stelt voorop dat het stellen van termijnen noodzakelijk om de rechtszekerheid te waarborgen en om de belangen van het kind te beschermen. Hoewel in beginsel het stellen van termijnen geen ongerechtvaardigde inmenging is in het familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is de rechtbank van oordeel dat het strikt vasthouden aan de wettelijke termijn in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid wel een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van [meerderjarige] oplevert en in zoverre strijdig is met artikel 8 EVRM. Het respect voor het familie- en gezinsleven eist in de onderhavige zaak dat het belang van de biologische en maatschappelijke werkelijkheid prevaleert boven het belang van de strikte hantering van de in artikel 1:200, vijfde lid, BW gestelde termijn. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat [meerderjarige] inmiddels instemt met het verzoek van de man, dat de man nimmer een opvoedersrol in haar leven heeft gespeeld en dat zij na een toewijzende beslissing van de rechtbank de mogelijkheid heeft om een verzoek te doen om alsnog postuum het juridisch vaderschap van haar (overleden) biologische vader vast te laten stellen. De rechtbank overweegt daarbij ook dat [meerderjarige] belang heeft bij afsluiting van dit geschil met de man. Zij heeft zich geconfronteerd gezien met tegenwerping van feiten en omstandigheden die niet aan haar te verwijten zijn, maar voortkomen uit het handelen van de man en de moeder. De rechtbank realiseert zich dat deze (langdurige) procedure belastend voor haar is geweest. Bovendien zijn er ook geen andere aanwijzingen dat de rechtszekerheid en de belangen van andere betrokkenen in dit geval zullen worden geschaad wanneer niet wordt vastgehouden aan de wettelijke termijn. Dit maakt dat de rechtbank de overschrijding van de termijn in dit geval toelaatbaar acht. De rechtbank acht de man derhalve ontvankelijk in zijn verzoek.
3.17
Vaststaat dat de man niet de biologische vader is van [meerderjarige] . Ook zijn de in lid 2 en lid 3 van artikel 1:200 BW genoemde omstandigheden niet aan de orde. Daarmee is voldaan aan de in artikel 1:200 BW gestelde voorwaarden voor gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap op verzoek van de man. Omdat de rechtbank het in het belang van [meerderjarige] acht dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie, zal de rechtbank het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap toewijzen.
3.18
Onderdeel van de overeenstemming tussen [meerderjarige] en de man is dat aan de toewijzing van het verzoek van de man het rechtsgevolg voor de geslachtsnaam van artikel 1:5 BW voor [meerderjarige] zal worden onthouden.
3.19
Over het toepasselijke recht op dit deel van het verzoek overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 10:20 BW wordt de geslachtsnaam van een persoon die de Nederlandse nationaliteit bezit, bepaald door het Nederlandse recht. Dit geldt ook indien vreemd recht van toepassing is op de familierechtelijke betrekkingen waarvan het ontstaan of het tenietgaan gevolg kan hebben voor de geslachtsnaam. [meerderjarige] heeft de Nederlandse nationaliteit en daarom wordt het Nederlandse recht toegepast.
3.2
Nadat een beschikking tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan, wordt, zoals is bepaald in artikel 1:202, eerste lid BW, het door huwelijk ontstane vaderschap geacht nooit gevolg te hebben gehad. Dit heeft tot gevolg dat [meerderjarige] enkel in een familierechtelijke betrekking tot de moeder komt te staan. Dat zou dan ook betekenen dat zij van rechtswege, zoals is bepaald in artikel 1:5, eerste lid, BW de geslachtsnaam van haar moeder, ‘[geslachtsnaam van de moeder]’, zou gaan dragen.
3.21
[meerderjarige] heeft echter de uitdrukkelijke wens om de [achternaam van de man] te blijven dragen, de achternaam van de man. Zij is pas na haar meerderjarigheid geconfronteerd met het verzoek van de man tot gegrondverklaring van zijn ontkenning van het vaderschap. [meerderjarige] draagt al sinds haar geboorte, en dus al gedurende tweeëntwintig jaar, deze achternaam. Deze naam is een wezenlijk onderdeel van haar identiteit. Zij heeft gedurende de procedure enkele schoolrapporten en diploma’s overgelegd die op haar naam staan. De rechtbank kan zich voorstellen dat het voor haar ook in praktische zin ingewikkeld zou zijn als zij ineens een andere achternaam zou dragen.
3.22
Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet of de wetgever deze situatie heeft voorzien. Weliswaar voorziet artikel 1:7 BW in de mogelijkheid van wijziging van de geslachtsnaam door middel van een Koninklijk Besluit, maar op voorhand is niet met zekerheid te zeggen of een verzoek daartoe zal worden toegewezen. Daarbij neemt de rechtbank eveneens in aanmerking de hoge kosten die met een dergelijk verzoek gepaard gaan. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak een achternaamswijziging strijdig is met de belangen van [meerderjarige] . Het naamrecht valt onder de bescherming van artikel 8 EVRM. Onder voormelde bijzondere omstandigheden is strikte toepassing van artikel 1:5 BW zozeer in strijd met het recht van [meerderjarige] op bescherming van haar identiteit en eerbiediging van haar privéleven, dat strikte toepassing van het rechtsgevolg van artikel 1:5 BW in dit specifieke geval achterwege moet blijven. Het is de rechtbank daarbij niet gebleken dat de openbare orde in het geding komt door aan artikel 1:5 BW het gebruikelijke rechtsgevolg te onthouden. Bovendien stemt de man, gezien de overeenstemming tussen partijen, er mee in dat [meerderjarige] zijn achternaam zal blijven dragen. Di betekent dat de rechtbank zal beslissen dat [meerderjarige] de [achternaam van de man] behoudt.
3.23
De rechtbank zal zich niet uitlaten over de verdere aspecten van de schikking tussen partijen, omdat dit niet middels een verzoek aan de rechtbank is voorgelegd.
3.24
Het voorgaande betekent dat als volgt wordt beslist.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1
verklaart gegrond de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van de heer [de man] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 1950, ten aanzien van [meerderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2003 te [geboorteplaats 1] ;
3.2
bepaalt dat het rechtsgevolg van de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap betreffende de geslachtsnaamwijziging wordt onthouden, in die zin dat [meerderjarige] de geslachtsnaam ‘ [achternaam van de man] ’ behoudt;
3.3
draagt de griffier op na verloop van drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag op grond van het bepaalde in artikel 1:20e, eerste lid, BW;
3.4
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2025 door mr. Van Triest, rechter, in aanwezigheid van mr. Verger-Maas, de griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op: