ECLI:NL:RBZWB:2025:2703

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
02/421570/ FA RK 24/1898
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over gezag en adoptie na hoogtechnologisch draagmoederschap met anonieme eiceldonor

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende gezag en adoptie na een hoogtechnologisch draagmoederschapstraject. De vader en de wensmoeder, beiden wonende in Nederland, hebben een verzoek ingediend om het gezag van de draagmoeder te beëindigen en om de wensmoeder te laten adopteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de draagmoeder, die de Oekraïense nationaliteit heeft, het gezag over de minderjarige [minderjarige] uitoefent, terwijl de vader hem voor zijn geboorte heeft erkend. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming om advies gevraagd, die zorgen heeft geuit over de positie van het kind en de draagmoeder, vooral gezien het commerciële karakter van het draagmoederschapstraject en het ontbreken van afstammingsinformatie voor [minderjarige]. Ondanks deze zorgen heeft de rechtbank geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is dat de vader alleen met het gezag wordt belast, en dat de adoptie door de wensmoeder moet worden uitgesproken. De rechtbank heeft echter het verzoek om de adoptie terug te laten werken tot de geboorte van [minderjarige] afgewezen, omdat dit niet in overeenstemming is met de wetgeving. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de adoptie en het gezag onmiddellijk van kracht zijn, tenzij er beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/421570 / FA RK 21-1898
datum uitspraak: 30 april 2025
beschikking over gezag en adoptie
in de zaak van
[de vader],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1971,
hierna te noemen de vader,
en
[de wensmoeder],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 2] 1975,
hierna te noemen de wensmoeder,
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. A.C. Bouma te Amsterdam,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 3] 2024, hierna: [minderjarige] .
In deze procedure wordt als belanghebbende aangemerkt
[de draagmoeder], wonende te [land] , hierna: de draagmoeder.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht, locatie Rotterdam, hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 19 april 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het F9-formulier van de advocaat van verzoekers van 21 mei 2024 met bijlagen;
- het F9-formulier van de advocaat van verzoekers van 23 juli 2024 met een bijlage;
- het uittreksel uit het gezagsregister over [minderjarige] ;
- de brief van de Raad van 4 juni 2024;
- het rapport van de Raad van 31 oktober 2024 met een bijlage;
- de brief van 15 november 2024 van de Raad met een bijlage;
- het F9-formulier van de advocaat van verzoekers van 14 november 2024 met bijlage.
1.2.
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 8 april 2025. Bij die behandeling zijn gekomen de vader en de wensmoeder met hun advocaat. De draagmoeder was aanwezig middels een videoverbinding (MS Teams) en werd bijgestaan door een tolk. Verder was er ook een vertegenwoordigster aanwezig namens de Raad.

2.Het verzoek

2.1.
De vader verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad,
I. dat het gezag van de draagmoeder wordt beëindigd en te bepalen dat hij wordt belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
2.2.
De wensmoeder verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad:
II. de adoptie uit te spreken van [minderjarige] door de wensmoeder;
III. te bepalen dat de adoptie terugwerkt tot aan de geboorte;
IV. te verstaan dat de familierechtelijke betrekkingen tussen de man en [minderjarige] in stand blijven na de adoptie door de moeder;
V. te verstaan dat na de adoptie door de wensmoeder de man en de wensmoeder samen met het gezag over [minderjarige] zijn belast.

3.De feiten

3.1.
Op basis van de stukken in het dossier staat het volgende vast.
- De vader en de wensmoeder zijn op [datum] 1999 met elkaar gehuwd.
- Middels hoogtechnologisch draagmoederschap, waarbij gebruik is gemaakt van een anonieme eiceldonor en zaadcellen van de vader is de draagmoeder zwanger geraakt.
- Deze zwangerschap is tot stand gebracht onder begeleiding van medici van [de kliniek] (verder te noemen de kliniek) in [land] . Voorafgaand aan die zwangerschap hebben de draagmoeder, de vader en de wensmoeder een draagmoederschapsovereenkomst ondertekend.
- De draagmoeder heeft de laatste weken van de zwangerschap in Nederland doorgebracht, waar zij op [geboortedag 3] 2024 te [geboorteplaats 2] is bevallen van [minderjarige] .
- De vader heeft [minderjarige] op 10 april 2024 erkend.
- De draagmoeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Op de latere vermelding betreffende de erkenning is aangetekend dat de moeder uit wie het kind is geboren en de erkenner verklaren dat het gezag over het kind alleen door de moeder uit wie het kind is geboren zal worden uitgeoefend.
- Uit het DNA-rapport blijkt dat de vader ook de biologische vader is van [minderjarige] .
- [minderjarige] is kort na zijn geboorte bij de vader en de wensmoeder gaan wonen.
- De draagmoeder is na een periode van herstel na de bevalling teruggekeerd naar [land] .
- De draagmoeder heeft de zorg voor [naam] bewust overgedragen aan de vader en de wensmoeder en zij heeft nooit de intentie gehad de zorg voor [naam] zelf te dragen. Wel vindt nog altijd frequent contact plaats tussen de draagmoeder enerzijds en de vader en de wensmoeder anderzijds.
- De draagmoeder beschikt over de Oekraïense nationaliteit. De vader, de wensmoeder en [minderjarige] beschikken over de Nederlandse nationaliteit.

4.De standpunten

4.1.
De vader en de wensmoeder hebben na een lange periode van ongewenste kinderloosheid en tevergeefs fertiliteitsbehandelingen besloten hun kinderwens met behulp van een draagmoeder in vervulling te laten gaan. Na een draagmoedertraject met een Oekraïense draagmoeder via een kliniek in [land] is op [geboortedag 4] 2020 [naam] geboren. De man heeft [naam] erkend, hij is door de rechtbank belast met het ouderlijk gezag en de wensmoeder heeft [naam] vervolgens geadopteerd.
4.2.
De vader en de wensmoeder wilden graag nog een broertje of zusje voor [naam] . Zij hebben daarom op 10 januari 2021 opnieuw contact opgenomen met de kliniek in [land] die hen destijds ook met het draagmoedertraject ten aanzien van [naam] hebben begeleid. Er is door de kliniek een selectie gemaakt van de beschikbare eiceldonororen waarna de vader en wensmoeder een keuze hebben gemaakt aan de hand van foto’s en uiterlijke kenmerken. De eiceldonor heeft de uiterlijke kenmerken van de wensmoeder. Hoewel de vader en de wensmoeder graag anders hadden gezien, beschikken zij, als gevolg van de privacywetgeving in [land] , niet over de persoonsgegevens van de eiceldonor. Zij hebben getracht deze gegevens te achterhalen, maar behalve een foto van deze persoon hebben zij geen toegang tot de gegevens van de eiceldonor.
4.3.
Via inseminatie van de eicellen van de donor met de zaadcellen van de vader zijn er embryo’s ontstaan, welke zijn ingevroren. Vervolgens is er via de kliniek het contact met de draagmoeder ontstaan. Dat verliep prettig en na ondertekening van een draagmoederschapsovereenkomst is een zwangerschap tot stand gebracht. De vader en de wensmoeder zijn gedurende de hele zwangerschap daarbij door de kliniek en de draagmoeder nauw betrokken. Kort voor de bevalling is de draagmoeder naar Nederland gekomen, waar zij verbleef in een door de vader en de wensmoeder gehuurd appartement. De vader heeft [minderjarige] voor zijn geboorte met instemming van de draagmoeder erkend. Na een korte periode in het ziekenhuis is [minderjarige] met de vader en de wensmoeder mee naar huis gegaan. De draagmoeder is na een periode van herstel teruggekeerd naar [land] . Nog altijd vindt er goed en frequent contact tussen de wensouders en de draagmoeder plaats. De draagmoeder staat ook nog altijd achter haar keuze als draagmoeder te fungeren en [minderjarige] op te laten groeien bij de vader en de wensmoeder. Dit heeft zij ook schriftelijk verklaard. De vader en de wensmoeder wensen de opvoedsituatie nu juridisch te formaliseren middels een adoptie van [minderjarige] door de wensmoeder. Daaraan voorafgaand dient de vader eerst (alleen) met het gezag over [minderjarige] te worden belast.
4.4.
De Raad heeft aangegeven zorgen te hebben over het door de vader en de wensmoeder gevolgde draagmoedertraject. Dit betreffen algemene zorgen over de positie van het kind en de mogelijke kwetsbare positie van de draagmoeder. Verder heeft de Raad geconstateerd dat [minderjarige] geen aanspraak kan doen op gegevens, informatie of contact met zijn eiceldonor. De Raad begrijpt de overweging van de vader en de wensmoeder om, desondanks, wederom gebruik te maken van eenzelfde traject als bij hun dochter [naam] . De Raad is van mening dat echter het een punt van zorg is dat [minderjarige] geen gebruik kan maken van dit belangrijke recht om erachter te komen van wie hij afstamt. Ook heeft de Raad zorgen over het gegeven dat de vader en de wensmoeder gebruik hebben gemaakt van een commerciële buitenlandse kliniek. De draagmoeder heeft aangegeven geen directe financiële middelen te hebben ontvangen, maar de vader en de wensmoeder hebben een bedrag aan de kliniek betaald ten gunste van het traject en de draagmoeder. Desalniettemin is de Raad van mening dat het risico bestaat dat de belangen van het toen nog ongeboren kind en de draagmoeder onvoldoende in oog worden gehouden door de gegeven (financiële) omstandigheden. Wel ziet de Raad een beschermende factor in het huidige contact dat zowel de draagmoeder als de vader en de wensmoeder aangeven met elkaar te onderhouden. Toch kan de Raad zich niet aan de indruk onttrekken dat, alles overwegende, er aanwijzingen zijn die duiden op het risico van kinderhandel binnen dit traject.
4.5.
Ten aanzien van [minderjarige] is door de Raad aangegeven dat hij zich goed ontwikkelt en de vader en wensmoeder sluiten aan bij hetgeen [minderjarige] nodig heeft. Er zijn in de huidige ontwikkeling van [minderjarige] geen zorgen naar voren gekomen. De zorgen van de Raad zijn wel gelegen in hoeverre [minderjarige] in de toekomst aanspraak kan maken op zijn (genetische) afstammingsgegevens. Dit zou in de toekomst een belemmering kunnen vormen voor een gezonde identiteitsontwikkeling. De vader en de wensmoeder hebben aangegeven transparant hierover te willen zijn en het contact met de draagmoeder te onderhouden. De draagmoeder staat ook open om in de toekomst, als [minderjarige] hieraan behoefte heeft, het contact met hem te onderhouden. Er zijn ook van beide draagmoeders van de kinderen foto’s in de woning van de vader en de wensmoeder aanwezig. De Raad adviseert, met inachtneming van het voorgaande, het verzoek van de vader om hem alleen te belasten met het gezag toe te wijzen. De Raad adviseert het adoptieverzoek af te wijzen. Op het moment van het rapport is niet voldaan aan de verzorgingstermijn van één jaar. De Raad heeft daarbij, desgevraagd, aangegeven dat ook als aan de formele gronden van de adoptie is voldaan, het advies ongewijzigd blijft. De Raad kan namelijk niet achter het door de vader en de wensmoeder gevolgde draagmoedertraject staan.
4.6.
Namens de vader en de wensmoeder is aangegeven dat zij zich niet kunnen vinden in het negatieve advies van de Raad ten aanzien van de adoptie door de wensmoeder van [minderjarige] . Zij verwijzen in dit verband naar de onderbouwing in het verzoekschrift. Bovendien zijn zij van mening dat het vasthouden aan de wettelijke termijn niet verenigbaar is met het bepaalde in artikel 8 jo. 14 van het EVRM. De wensouders zijn van mening dat de adoptie zo snel mogelijk uitgesproken moet worden zodat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke werkelijkheid. Ook verzoeken zij te bepalen dat de adoptie terugwerkt tot de geboorte van [minderjarige] . Op dit punt verwijzen zij naar jurisprudentie van de rechtbank Amsterdam en de rechtbank Den Haag. In die jurisprudentie wordt de bepaling van artikel 1:230 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) analoog toegepast als er sprake is geweest van draagmoederschap.
4.7.
De draagmoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard in te stemmen met de verzoeken. Zij staat achter hetgeen door en namens de vader en de wensmoeder naar voren is gebracht.

5.De beoordeling

Verzoek tot eenhoofdig gezag
Internationale bevoegdheid
5.1.
Vanwege het feit dat de draagmoeder de Oekraïense nationaliteit heeft, draagt deze zaak een internationaal karakter. Daarom dient de rechtbank ambtshalve vast te stellen of de rechtbank internationaal bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek, en zo ja, welk recht van toepassing is op het verzoek.
5.2.
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek van de vader om met het eenhoofdig gezag te worden belast (artikel 7 lid 1 Brussel II-
terVerordening).
Toepasselijk recht
5.3.
Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 geldt dat het onderhavige verzoek van de vader beoordeeld dient te worden volgens de regels van ouderlijke verantwoordelijkheid van het Nederlandse recht, als het recht van de staat van de aangezochte rechter die bevoegd is om van de zaak kennis te nemen (
lex fori).
Inhoudelijke beoordeling
5.4.
Ingevolge artikel 1:251b lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), oefent de moeder het gezag over haar kind alleen uit, indien uit de akte, bedoeld in artikel 203, eerste lid, onderdeel a of b, blijkt dat:
de moeder en de erkenner hebben verklaard dat het gezag alleen door de moeder wordt uitgeoefend; of
de rechtbank vervangende toestemming voor de erkenning heeft verleend als bedoeld in artikel 204, derde en vierde lid.
De ambtenaar van de burgerlijke stand doet onverwijld na de erkenning of, in geval van een erkenning voor de geboorte van het kind, na de aangifte van de geboorte, mededeling aan de griffier van de verklaring, bedoeld onder a, of de erkenning met vervangende toestemming, bedoeld onder b, ter aantekening in het register, bedoeld in artikel 1:244 BW.
5.5.
Op de latere vermelding betreffende erkenning is aangetekend dat de moeder uit wie het kind is geboren en de erkenner verklaren dat het gezag over het kind alleen door de moeder uit wie het kind is geboren zal worden uitgeoefend. Dit betekent dat de draagmoeder op dit moment alleen is belast met het gezag over [minderjarige] .
5.6.
Op grond van artikel 1:253c, lid 1, BW, kan de tot het gezag bevoegde ouder van een kind, die nimmer het gezag gezamenlijk heeft uitgeoefend met de moeder uit wie het kind is geboren, de rechtbank verzoeken om de ouders, dan wel hem alleen, met het gezag over het kind te belasten. De vader is dus ontvankelijk in zijn verzoek hem alleen met het gezag te belasten.
5.7.
Gelet op de feitelijke situatie waarin de draagmoeder bewust de keuze heeft gemaakt voor het draagmoederschap ten gunste van de vader en de wensmoeder, de vader [minderjarige] voor zijn geboorte heeft erkend en nu [minderjarige] reeds sinds haar geboorte door de vader (en de wensmoeder) wordt verzorgd, is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de vader alleen wordt belast met het gezag over hem. Het verzoek van de vader om hem alleen te belasten met het gezag over [minderjarige] zal dan ook worden toegewezen.
Verzoek tot adoptie
Internationale bevoegdheid
5.8.
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek van de wensmoeder om [minderjarige] te willen adopteren (artikel 3 sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Toepasselijk recht
5.9.
Op grond van 10:105, eerste lid, BW is op een in Nederland uit te spreken adoptie het Nederlandse recht van toepassing. Op grond van het tweede lid van dat artikel is op de toestemming dan wel de raadpleging of de voorlichting van de ouders van het kind of van andere personen of instellingen toepasselijk het recht van de Staat waarvan het kind de nationaliteit bezit. Bezit het kind meer dan een nationaliteit, dan is van toepassing het recht volgens hetwelk toestemming dan wel raadpleging of voorlichting vereist is. Bezit het kind de Nederlandse nationaliteit, dan is het Nederlandse recht van toepassing, ongeacht of het kind naast de Nederlandse nationaliteit nog een andere nationaliteit bezit. In het onderhavige geval betekent dit dat hierop het Nederlandse recht van toepassing is.
Inhoudelijke beoordeling
5.10.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verzoek tot adoptie door de wensmoeder als volgt. Ingevolge artikel 1:227, eerste lid, BW geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan een dergelijk verzoek door de adoptant die echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder is, slechts worden gedaan, indien hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd.
5.11.
De rechtbank overweegt voorts dat het verzoek ingevolge artikel 1:227, derde lid, BW vervolgens slechts alleen kan worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang is van het kind en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan. De rechtbank heeft de draagmoeder gehoord tijdens de mondelinge behandeling. Zij heeft verklaard in te stemmen met de verzoeken. [minderjarige] heeft van haar in hoedanigheid van ouder niets te verwachten.
5.12.
Om te kunnen beoordelen of de belangen van [minderjarige] gediend zijn met toewijzing van de verzoeken heeft de rechtbank de Raad verzocht een onderzoek te verrichten. De Raad heeft geconstateerd dat de vader en de wensmoeder [minderjarige] sinds zijn geboorte verzorgd hebben en de verantwoordelijkheid voor hem gedragen. De Raad heeft verder geen zorgelijke signalen ontvangen omtrent de leef- en woonsituatie van [minderjarige] . De rechtbank overweegt voorts dat is gebleken dat de draagmoeder en de wensouders in [land] zijn ondersteund door deskundigen. Tussen de vader en de wensmoeder en de draagmoeder is op 11 augustus 2023 ten overstaan van een notaris een draagmoederschapsovereenkomst opgesteld. Ook is door de draagmoeder ten overstaan van een notaris een schriftelijke verklaring afgelegd waarin zij afstand doet van haar ouderlijke rechten en verantwoordelijkheden jegens het kind en zij verzoekster toestemming geeft het kind te adopteren. De vader en de wensmoeder hebben contact met de draagmoeder en zij is bereid om, als [minderjarige] ouder is en vragen heeft aan haar, hierover contact te hebben met [minderjarige] om hem te informeren over zijn afkomst. De draagmoeder heeft tijdens de zitting dit bevestigd.
5.13.
De Raad heeft echter zorgen ten aanzien van twee aspecten van het doorlopen draagmoederschapstraject. Ten eerste de commerciële aard van het traject in de [land] . De rechtbank begrijpt de zorgen en het daaraan gekoppeld standpunt van de Raad. De feitelijke situatie is echter zo dat [minderjarige] bij de vader en de wensmoeder opgroeit en een zwaarwegend belang heeft bij een adoptie. Daarmee benadrukt de rechtbank dat de door de vader en de wensmoeder gezette stappen in het commercieel draagmoedertraject niet worden goed gepraat. De rechtbank sluit zich aan bij de Raad dat dit niet de juiste weg is, maar de rechtbank ziet zich tegelijkertijd gesteld voor een
fait accompli(voldongen feit) in die zin dat [minderjarige] deel uitmaakt van het gezin van de vader en de wensmoeder.
5.14.
Ten tweede heeft de Raad zorgen geuit ten aanzien van de beschikbare afstammingsinformatie voor [minderjarige] . De vader en de wensmoeder hebben gebruik gemaakt van een anonieme eiceldonor; het is daarom voor [minderjarige] onmogelijk om in de toekomst te achterhalen van wie hij, naast de vader, genetisch afstamt. De Oekraïense privacywetgeving geeft hiertoe namelijk geen mogelijkheid. De rechtbank overweegt dat het recht van het kind om zijn of haar afstamming te kennen is een mensenrecht dat is opgenomen in artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en vloeit voort uit artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Van de donor zijn alleen algemene informatie en persoonlijkheidstrekken bekend, zoals deze in de vragenlijst zijn opgenomen die is ingevuld door de donor. Ook beschikken de vader en de wensmoeder over een foto van de eiceldonor. Ook hier ziet de rechtbank zich voor een
fait accompligeconfronteerd. [minderjarige] is nou eenmaal via dit traject verwekt en geboren.
5.15.
Los van de zorgen die de Raad heeft geuit over het gevolgde traject, lost een afwijzende beslissing op het adoptieverzoek deze zorgen niet op. Sterker nog een afwijzende beslissing zal juist schadelijk kunnen zijn voor de ontwikkeling van [minderjarige] en dus niet in zijn belang. De rechtbank is daarom van oordeel dat de adoptie kennelijk in het belang van [minderjarige] is.
5.16.
Op grond van artikel 1:228, eerste lid, BW dient aan de navolgende voorwaarden voor adoptie te worden voldaan:
dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
het kind niet een kleinkind van een adoptant is;
dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
at geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;
dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.
5.17.
De wensmoeder en de vader zijn met elkaar gehuwd op [datum] 1999. [minderjarige] is geboren op [geboortedag 3] 2024 en dus tijdens het huwelijk van de vader en de wensmoeder, zoals bedoeld in artikel 1:227, tweede lid, BW. Nu de vader, uitvoerbaar bij voorraad, alleen met het belast zal worden belast, zal de draagmoeder met ingang van de datum van deze beschikking niet langer zijn belast met het gezag over [minderjarige] . Er is sprake van een verzoek tot adoptie dat gelijk te stellen is aan een stiefouderadoptie. Het verzoek is ingediend voordat [minderjarige] is geboren. Aan de vereiste verzorgingstermijn door de wensmoeder van één jaar is nog niet voldaan, zoals bedoeld in artikel 1:228, eerste lid onder f, BW. De rechtbank is van oordeel dat deze verzorgingstermijn met name bedoeld is om in het belang van een te adopteren minderjarige de bestendigheid van de verzorging en opvoeding van die minderjarige door de adoptiefouder te toetsen. In dit geval is sprake van een bijzondere situatie waarbij de vereiste termijn geen redelijk doel dient. De vader en de wensmoeder hebben gezamenlijk tevergeefs een lang traject afgelegd om zwanger te raken en zij hebben uiteindelijk besloten hun kinderwens via een draagmoeder in vervulling te laten gaan. [minderjarige] is biologisch gezien het kind van de vader, die hem ook voor zijn geboorte heeft erkend. De vader en de wensmoeder hebben samen vanaf de geboorte zorggedragen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Afwijzing van het verzoek tot adoptie, omdat niet is voldaan aan de vereiste verzorgingstermijn zou in dit geval in strijd zijn met artikel 8 EVRM.
5.18.
Het is de rechtbank voldoende gebleken dat [minderjarige] zal worden voorgelicht over zijn ontstaansgeschiedenis en de adoptie, waarbij ook de draagmoeder openstaat voor de beantwoording van eventuele vragen van [minderjarige] . Nu voor het overige is voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 1:227 en 1:228 BW, zal de rechtbank het verzoek tot adoptie toewijzen als na te melden. Volledigheidshalve zal de rechtbank verstaan dat de familierechtelijke betrekkingen tussen [minderjarige] en de vader na de adoptie in stand blijven (artikel 1:229 lid 3 BW).
Terugwerkende kracht tot de geboorte
5.19.
De wensmoeder heeft verzocht te bepalen dat de adoptie terugwerkt tot de geboorte van [minderjarige] . Op grond van artikel 1:230, eerste lid, BW heeft de adoptie haar gevolgen vanaf de dag waarop de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Uit het tweede lid van artikel 1:230 BW blijkt dat de adoptie enkel kan terugwerken tot het tijdstip van de geboorte van het kind, indien het kind is geboren binnen de relatie van de ouder en de adoptant en de adoptie is verzocht voor de geboorte van het kind, alsmede dat, indien de adoptie binnen zes maanden na de geboorte van het kind is verzocht, deze terugwerkt tot het tijdstip van indiening van het verzoek. De wensmoeder heeft primair verzocht dat deze bepaling analoog wordt toegepast op de onderhavige zaak. Subsidiair heeft zij een beroep gedaan op de artikelen 8 en 14 van het EVRM, alsmede uitspraken in soortgelijke zaken van andere rechtbanken.
5.20.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 1:230 lid 2 BW niet in aanmerking komt voor analoge toepassing in deze zaak. De wensmoeder is niet genetisch verwant aan [minderjarige] (zoals in de eerdere uitspraak van deze rechtbank wel het geval was, 27 september 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:9317). [minderjarige] is
tijdenshet huwelijk van de vader en de wensmoeder geboren, maar niet
binnenhun huwelijk geboren. De bepaling waar de wensmoeder een beroep op doet is niet geschreven voor een situatie als de onderhavige en het is ook niet de bedoeling geweest van de wetgever. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit artikel zich niet leent voor een analoge toepassing in deze zaak.
5.21.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de wensmoeder geen geslaagd beroep kan doen op artikel 8 EVRM. Hoewel er sprake is van een recht op bescherming van haar gezinsleven en het verbod op terugwerkende kracht wellicht hierop inbreuk zou kunnen maken (artikel 8 lid 1 EVRM), is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een rechtvaardigingsgrond op grond van artikel 8 lid 2 EVRM. Uit het systeem der wet en de basisbeginselen van het burgerlijk procesrecht hebben rechterlijke beslissingen in principe alleen werking voor de toekomst; afwijking van dit beginsel zou wettelijk moeten worden voorzien of een zwaarwegend belang moeten dienen. Behalve de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap, kent de wet geen beslissingen waarbij familierechtelijke betrekkingen tot stand worden gebracht die terugwerken tot de geboorte. De onderbouwing van dit (deel van het) verzoek is vooral ingegeven vanwege de emotionele lading die de rechtbank begrijpt. Een ander belang is echter niet naar voren gebracht. Hiermee komt de rechtbank tot de conclusie dat bij handhaving van het uitgangspunt dat een adoptie niet terugwerkt er sprake is van een legitiem doel (handhaving van rechtszekerheid) die in een democratische samenleving noodzakelijk is, waardoor er geen sprake is van schending van artikel 8 EVRM door geen terugwerkende kracht toe te kennen aan de adoptie-uitspraak. Om deels tegemoet te komen aan de emotionele lading van deze beslissing, heeft de rechtbank de adoptie-uitspraak uitgesproken op de verjaardag van [minderjarige] , zodat de adoptiedatum gelijk valt met zijn geboortedatum.
5.22.
Ook slaagt een beroep op artikel 14 EVRM in deze naar het oordeel van de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van discriminatie in deze zaak. De vader en de wensmoeder hebben gesteld dat hun situatie gelijk moeten worden getrokken met die van een kind dat binnen de relatie van twee vrouwen wordt geboren. De rechtbank deelt deze visie niet. Op dit moment staat [minderjarige] in familierechtelijke betrekking tot een derde (buiten de vader en de wensmoeder om), namelijk de draagmoeder. Dit betekent dat de huidige situatie vergelijkbaar is met een situatie dat een kind binnen de relatie van twee vrouwen wordt geboren en er
tevenssprake is van een familierechtelijke betrekking met een derde (bijvoorbeeld iemand die het kind erkend heeft). Nu in beide situaties geen terugwerkende kracht aan de adoptie beslissing wordt toegekend, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van discriminatie.
5.23.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een wettelijke basis om te bepalen dat de adoptie terugwerkt tot de geboorte van [minderjarige] ontbreekt. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Beroepstermijn
5.24.
In deze beschikking van heden wordt, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de vader wordt belast met het eenhoofdige gezag over [minderjarige] . De belanghebbenden, te weten de draagmoeder en de vader, hebben drie maanden de tijd om tegen deze beschikking in beroep te gaan. Pas na (ongebruikt) verloop van de termijn van drie maanden gaat deze beschikking in kracht van gewijsde en is het gezag van de vader definitief. Pas als het gezag van de draagmoeder definitief is beëindigd, kan bij de onderhavige beschikking de adoptie van [minderjarige] door de wensmoeder worden uitgesproken. Gebruikelijk is dat dit als opschortende voorwaarde in de beschikking wordt opgenomen. Tegen de onderhavige beschikking hebben de belanghebbenden, eveneens de draagmoeder en de vader, ook drie maanden de tijd om in beroep te gaan. In dit geval zou pas na (ongebruikt) verloop van drie maanden definitief op het verzoek tot adoptie van [minderjarige] door de wensmoeder zijn beslist. Dat brengt mee dat er pas over zes maanden definitief een beslissing zou liggen over de juridische status van de wensmoeder.
5.25.
Omdat dezelfde belanghebbenden tegen deze beschikking in beroep kunnen gaan, ziet de rechtbank echter aanleiding om de beroepstermijnen tegelijk te laten lopen en niet achter elkaar. De rechtbank zal de adoptie van [minderjarige] door de wensmoeder dan ook niet uitspreken onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing met betrekking tot het gezag in kracht van gewijsde is gegaan.
5.26.
Dit betekent dat als er geen beroep wordt ingesteld tegen deze beschikking, deze beschikking na drie maanden in kracht van gewijsde zal gaan en [minderjarige] door de wensmoeder is geadopteerd. De rechtbank is van oordeel dat dit juist in het belang van [minderjarige] is omdat hij dan duidelijkheid en zekerheid over zijn juridische positie heeft. Aangezien de vader en de wensmoeder zijn gehuwd, zullen zij ook van rechtswege belast zijn met het gezamenlijke gezag over [minderjarige] (artikel 1:229 lid 4 BW).
Overige
5.27.
Gelet op de aard van de procedure, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.
5.28.
De rechtbank zal gelet op het bepaalde in artikel 2 lid 1 aanhef en onder k, van het Besluit gezagsregisters, tevens bepalen dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van deze beschikking.
5.29.
Het voorgaande betekent dat wordt beslist als volgt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
bepaalt dat de vader, uitvoerbaar bij voorraad, alleen wordt belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
6.2.
spreekt de adoptie uit van [minderjarige] door [de wensmoeder] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 2] 1975;
6.3.
verstaat dat de familierechtelijke betrekking van [minderjarige] met de vader in stand blijft.
6.4.
verstaat dat met ingang van de datum waarop de beslissing betreffende de adoptie onherroepelijk is geworden de vader en de wensmoeder gezamenlijk belast zullen zijn met het gezag over [minderjarige] ;
6.5.
bepaalt dat de griffier, wanneer deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van deze beschikking;
6.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Sumner, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025 in aanwezigheid van Boink, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.