ECLI:NL:RBZWB:2025:2738

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
BRE - 23/1501 tot en met 23/1506 en 23/1513 tot en met 23/1516
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen IB/PVV, Zfw en Zvw over de jaren 2005 tot en met 2009

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2025, worden de beroepen van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), premie ziekenfondswet (Zfw) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over de jaren 2005 tot en met 2009 beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2008 ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslagen op de juiste wijze zijn bekendgemaakt. Hierdoor zijn de beroepen tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2008 gegrond, terwijl de overige beroepen ongegrond worden verklaard. De rechtbank vermindert de vergrijpboeten voor de jaren 2005 en 2006 vanwege overschrijding van de redelijke termijn en kent een immateriële schadevergoeding toe aan belanghebbende. De rechtbank concludeert dat de navorderingsaanslagen IB/PVV, Zfw en Zvw voor de jaren 2005 tot en met 2009 in stand blijven, met uitzondering van de boeten die worden gematigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/1501 tot en met 23/1506 en 23/1513 tot en met 23/1516

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 mei 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. R. Zilver),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 13 januari 2023.
Jaar
Soort
Aanslagnummer
Box 1-inkomen
Box 3-inkomen
Bijdrage-inkomen
Bedrag aanslag
Bedrag rente
Bedrag boete
2005
IB/PVV
[bsn] .H.57
€ 50.000
-
-
€ 16.527
€ 3.286
€ 8.263
2005
Zfw
[bsn] .S.57
-
-
€ 21.050
€ 1.726
€ 343
-
2006
IB/PVV
[bsn] .H.67
€ 50.000
-
-
€ 16.238
€ 2.934
€ 8.119
2006
Zvw
[bsn] .W.67
-
-
€ 30.015
€ 1.320
€ 211
-
2007
IB/PVV
[bsn] .H.76
€ 100.000
€ 1.820
-
€ 42.272
€ 5.742
€ 1.134
2007
Zvw
[bsn] .W.76
-
-
€ 30.623
€ 1.347
€ 182
-
2008
IB/PVV
[bsn] .H.86
€ 50.000
€ 3.640
-
€ 17.075
-
-
2008
Zvw
[bsn] .W.86
-
-
€ 31.231
€ 1.592
-
-
2009
IB/PVV
[bsn] .H.96
€ 50.000
€ 3.640
-
€ 17.084
-
-
2009
Zvw
[bsn] .W.96
-
-
€ 32.369
€ 1.553
-
-
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), premie ziekenfondswet (Zfw) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over de jaren 2005 tot en met 2009 opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de (navorderings)aanslagen heeft de inspecteur aan belanghebbende heffingsrente in rekening gebracht (de rentebeschikkingen) en in een aantal gevallen vergrijpboeten en een verzuimboete opgelegd (de boetebeschikkingen). Dit kan als volgt worden weergegeven:
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV, Zfw en Zvw over de jaren 2005, 2006, 2007 en 2009 en de bijbehorende rentebeschikkingen ongegrond verklaard. De inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2008 niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding. De inspecteur heeft de verzuimboete bij de aanslag IB/PVV 2007 vernietigd. Verder heeft de inspecteur de vergrijpboeten bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2005 en 2006 met 30% in verband met omkering en verzwaring van de bewijslast en nog verder gematigd met 15% wegens overschrijding van de redelijke termijn tot € 4.916 (2005) respectievelijk € 4.830 (2006).
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De inspecteur heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde, [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] . Namens de inspecteur is mr. [inspecteur] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2008 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, zal de rechtbank beoordelen of deze aanslagen en de rentebeschikking terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. De rechtbank beoordeelt verder of de (navorderings)aanslagen IB/PVV, Zfw en Zvw 2005, 2006, 2007 en 2009 en de bijbehorende boete- en rentebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Ook beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriëleschadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank doet dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2008 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank is verder van oordeel dat de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2005 tot en met 2009 en de rentebeschikkingen terecht en tot juiste bedragen zijn vastgesteld. De vergrijpboeten dienen te worden verminderd in verband met de overschrijding van de redelijke termijn
.Daarnaast heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende staat sinds 14 juli 2009 in de Basisregistratie Personen ingeschreven op het adres [adres 1] . Belanghebbende maakt onderdeel uit van de familie [familienaam] en de Roma gemeenschap.
3.1.
Belanghebbende heeft in november 2007 een woning aan de [adres 2] gekocht voor een bedrag van circa € 187.000 inclusief kosten koper. Voor de aankoop van de woning heeft belanghebbende een hypothecaire geldlening afgesloten van € 100.000. In 2007 heeft belanghebbende een bouwvergunning aangevraagd voor de woning aan de [adres 2] . De geschatte bouwkosten bedragen € 41.650.
3.2.
Belanghebbende heeft sinds 1 januari 2005 een vijftal auto’s op naam gehad en deels weer verkocht.
3.3.
Belanghebbende is voor de jaren 2005, 2006 en 2007 niet uitgenodigd om aangifte IB/PVV te doen en hij heeft ook geen aangifte IB/PVV voor deze jaren gedaan. Voor de jaren 2008 en 2009 is belanghebbende wel uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV. Belanghebbende heeft aangiften IB/PVV 2008 en 2009 naar een verzamelinkomen van negatief € 4.117 (2008) respectievelijk negatief € 4.073 (2009). Het negatieve verzamelinkomen bestaat uit een arbeidsinkomen van nihil en een negatief inkomen uit eigen woning.
3.4.
De inspecteur heeft met dagtekening 8 december 2010 de onderhavige (navorderings)aanslagen, boete- en rentebeschikkingen (zie 1.1) aan belanghebbende opgelegd. Ter onderbouwing daarvan heeft de inspecteur een kasopstelling opgesteld van de zichtbare uitgaven van belanghebbende in de jaren 2005 tot en met 2009. Voor de kosten van levensonderhoud heeft de inspecteur Nibud-normen als uitgangspunt genomen. In de kasopstellingen zijn de volgende bedragen als negatief kassaldo opgenomen:
Jaar
Bedrag
2005
€ 10.840
2006
€ 10.637
2007
€ 94.749
2008
€ 61.133
2009
€ 9.772
3.5.
De inspecteur heeft belanghebbende om informatie verzocht over de financiering van zijn uitgaven in de onderhavige jaren. Belanghebbende heeft de inspecteur laten weten dat zijn uitgaven gefinancierd waren met de volgende lening:
Datum leningsovereenkomst
Bedrag
Bijzonderheden
28 augustus 2007
€ 83.000
[adres 2]
3.6.
Belanghebbende heeft ook een notariële schuldbekentenis van 20 november 2007 verstrekt aan de inspecteur. In deze schuldbekentenis verklaart belanghebbende een bedrag van € 82.558,69 van [organisatie] te hebben geleend.
3.7.
De inspecteur heeft ter zake van de heffing van IB/PVV over (onder meer) de jaren 2005 tot en met 2009 aan belanghebbende met dagtekening 3 december 2013 een informatiebeschikking afgegeven. Hierin staat, voor zover hier van belang, het volgende:

Ik stel vast dat ik u meerdere keren heb gevraagd naar de herkomst van gelden, en dat u deze vraag heeft beantwoord door te stellen dat u deze gelden heeft geleend, alsmede dat u ten bewijze hiervan leningsovereenkomsten heeft overgelegd. Nu blijkt dat deze leningsovereenkomsten zijn vervalst, dient te worden geconcludeerd dat u mijn vragen bewust niet naar waarheid heeft beantwoord en dat u derhalve niet aan uw informatieverplichting van artikel 47 AWR heeft voldaan.
3.8.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft het beroep van belanghebbende tegen de informatiebeschikking met betrekking tot (onder meer) de jaren 2005 tot en met 2009 bij uitspraak van 12 juni 2020 ongegrond verklaard. [1] Het beroep in cassatie van belanghebbende tegen dit oordeel is eveneens ongegrond verklaard. [2]
3.9.
Een aantal leden van de familie [familienaam] is door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch strafrechtelijk veroordeeld voor onder meer witwassen en valsheid in geschrifte.

Motivering

Ontvankelijkheid bezwaar 2008
Niet-ontvankelijkheid van het bezwaar
4. De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. [3] Deze termijn start op de dag na die van de dagtekening van een aanslag, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. [4] Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (verschoonbare termijnoverschrijding). [5]
4.1.
Belanghebbende stelt dat de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2008 ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Volgens belanghebbende zijn deze aanslagen niet op de juiste wijze bekendgemaakt.
4.2.
De inspecteur is van mening dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Volgens de inspecteur zijn de aanslagen op de juiste wijze bekendgemaakt, zijn de bezwaren te laat ingediend en is er geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. De inspecteur stelt dat de aanslagen IB/PVV en Zvw 2008, net als de andere aanslagen, naar het adres [adres 1] zijn gestuurd, waar belanghebbende volgens de Basisregistratie Personen op het moment van verzending van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2008 stond ingeschreven. Ook heeft de inspecteur verklaard geen aanleiding te zien om een verzendadministratie te overleggen nu belanghebbende de aanslagen ontvangen heeft.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat indien belanghebbende, zoals in dit geval, stelt dat de aanslagen niet op de juiste wijze zijn bekendgemaakt, in die stelling een betwisting van de verzending van dat besluit op de door de inspecteur gestelde datum ligt begrepen. In dat geval dient de inspecteur die verzending op de gestelde datum aannemelijk te maken. De inspecteur moet aannemelijk maken dat de aanslag aan een specifiek postvervoerbedrijf ter verzending is aangeboden. [6] De inspecteur heeft geen verzendadministratie van de verzending van de aanslag overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur daarom niet aannemelijk gemaakt dat de aanslagen naar belanghebbende zijn verzonden op het door de inspecteur gestelde moment. De rechtbank neemt voor deze beroepen dan ook aan dat belanghebbende steeds binnen zes weken na ontvangst van de verschillende belastingaanslagen bezwaar heeft gemaakt, nu niet anders is gesteld of gebleken. Gelet hierop zijn de bezwaren van belanghebbende over het jaar 2008 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn in zoverre gegrond.
4.4.
Partijen hebben voor dat geval ter zitting verzocht om de zaken niet terug te wijzen naar de inspecteur maar een inhoudelijk oordeel te geven. De rechtbank zal daarom hieronder inhoudelijk oordelen over de aanslagen IB/PVV en Zvw 2008 en de bijbehorende rentebeschikking.
Jaren 2005 tot en met 2009
Omkering en verzwaring van de bewijslast
5. Niet in geschil is dat de informatiebeschikking onherroepelijk vaststaat en dat deze (onder meer) betrekking heeft op de jaren 2005 tot en met 2009. Dit brengt mee dat ingevolge artikel 27e, eerste lid, van de AWR, de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. De rechtbank acht dat ook passend aangezien geen nadere informatie is verstrekt. [7] In dat geval dient de rechtbank te beoordelen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur, en, zo ja, (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de belastingaanslag zoals die luidt na uitspraak op bezwaar, onjuist is.
Redelijke schatting?
5.1.
De inspecteur is bij zijn schatting ervan uitgegaan dat belanghebbende over inkomen moet hebben beschikt om de auto’s te kunnen kopen en de kosten van levensonderhoud te kunnen betalen. Dat acht de rechtbank, in het bijzonder gelet op de onbetwiste kasopstelling en het gebrek aan concrete informatie van belanghebbende over hoe een en ander is gefinancierd, geen onredelijk uitgangspunt. De inspecteur heeft verder het box 3-inkomen voor de jaren 2007, 2008 en 2009 geschat op € 1.820 (2007) respectievelijk € 3.640 (2008 en 2009). Volgens de inspecteur dient de woning aan de [adres 2] niet als eigen woning omdat belanghebbende in de onderhavige jaren op het adres [adres 1] staat ingeschreven. De rechtbank merkt op dat de inspecteur – in het kader van de ontvankelijkheid van de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2008 – heeft aangevoerd dat belanghebbende pas vanaf 14 juli 2009 in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] stond ingeschreven. In zoverre klopt het uitgangspunt dat de inspecteur ten grondslag legt aan de schatting van het box 3-inkomen dus niet. De rechtbank vat het standpunt van de inspecteur niettemin zo op dat belanghebbende ook voorafgaand aan de inschrijving al in de woning aan de [adres 1] woonde. Dat is als zodanig overigens ook niet door belanghebbende betwist. De rechtbank beschikt niet over aanwijzingen die op het tegendeel duiden. De rechtbank acht het uitgangspunt dat de inspecteur aan de schatting van het box 3-inkomen legt daarom niet onredelijk. Dat betekent dat belanghebbende moet doen blijken dat de (navorderings)aanslagen te hoog zijn.
5.2.
Belanghebbende stelt in dat verband dat de aanslagen te hoog zijn omdat er inkomsten van derden aan hem zijn toegerekend. Verder is nog aangevoerd dat het in de Roma cultuur gebruikelijk is om met meerdere personen in een woning te wonen en elkaar te helpen met het financieren van spullen, en dat dit de wijze is waarop belanghebbende in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd niet doen blijken dat de aanslagen te hoog zijn. Belanghebbende heeft niet inzichtelijk gemaakt, laat staan doen blijken, welke inkomsten dan wel (delen van) bezittingen ten onrechte aan hem zijn toegerekend. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de auto’s die op naam van belanghebbende staan in ieder geval aan belanghebbende toebehoren. Belanghebbende heeft verder niet met concrete en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd hoe hij zijn aankopen en uitgaven in de onderhavige jaren heeft kunnen doen. Hetgeen hij in dat verband heeft aangevoerd is naar het oordeel van de rechtbank te weinig in het kader van de verzwaarde bewijslast die op belanghebbende rust.
5.4.
Het voorgaande betekent dat het belastbaar inkomen uit werk en woning bij de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2005 tot en met 2009 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bij de aanslagen IB/PVV 2007, 2008 en 2009 niet te hoog is vastgesteld. De beroepen tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2005 tot en met 2009 zijn daarom ongegrond.
5.5.
Omdat de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat het belastbaar inkomen uit werk en woning bij de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2005 tot en met 2009 niet te hoog is vastgesteld, betekent dit dat ook het bijdrage-inkomen voor de (navorderings)aanslagen Zfw en Zvw 2005 tot en met 2009 niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen overigens ook geen zelfstandige gronden aangevoerd. De beroepen betreffende die aanslagen zijn daarom ook ongegrond.
Rentebeschikkingen
5.6.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de rentebeschikkingen. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de heffingsrentebeschikkingen. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de heffingsrente het bedrag van de aanslag volgt.
Vergrijpboeten
5.7.
Aan belanghebbende zijn bij de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2005 en 2006 vergrijpboeten opgelegd van 50% over de verschuldigde belasting. De vergrijpboeten zijn gebaseerd op artikel 67e van de AWR en paragraaf 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Volgens de inspecteur heeft het voorwaardelijk opzettelijk handelen van belanghebbende ertoe geleid de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2005 en 2006 tot te lage bedragen zijn vastgesteld.
5.8.
De rechtbank stelt voorop dat de aanwezigheid van een beboetbaar feit alleen kan worden aangenomen als de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. Dit dient begrepen te worden als ‘doen blijken’, dat wil zeggen: ‘overtuigend aantonen’. [8] De rechtbank zal daarom beoordelen of de inspecteur overtuigend heeft aangetoond dat het aan de (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende is te wijten dat de navorderingsaanslagen IB/PVV 2005 en 2006 tot een te laag bedrag zijn vastgesteld.
5.9.
Onder opzet wordt verstaan het willens en wetens handelen. De ondergrens van opzet wordt gevormd door voorwaardelijke opzet. Daarvoor moet vaststaan (i) dat belanghebbende wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden geheven, en (ii) dat hij deze kans bovendien bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
5.10.
Belanghebbende is primair van mening dat de inspecteur het vereiste bewijs niet heeft geleverd.
5.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur geslaagd in de op hem rustende bewijslast. De inspecteur heeft – in het bijzonder door te wijzen op de onbetwiste kasopstelling – overtuigend aangetoond dat belanghebbende in de jaren 2005 en 2006 ten minste een bedrag van € 10.840 (2005) respectievelijk € 10.636 (2006) meer aan inkomsten uit een belastbare bron moet hebben genoten dan hij heeft aangegeven. De door belanghebbende geschetste alternatieve scenario’s zijn geen aanleiding om daaraan te twijfelen, nu deze in het geheel niet met concrete en verifieerbare gegevens zijn onderbouwd. De rechtbank acht verder overtuigend aangetoond, mede gelet op de hoogte van de bedragen en het feit van algemene bekendheid dat belasting dient te worden betaald over inkomsten uit een bron, dat belanghebbende bewust deze inkomsten uit het zicht van de fiscus heeft willen houden, waardoor hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. De vergrijpboeten zijn daarom terecht opgelegd.
5.12.
Voor dat geval is belanghebbende van mening dat de vergrijpboeten te hoog zijn.
5.13.
De rechtbank constateert dat de inspecteur de vergrijpboeten bij uitspraak op bezwaar al heeft verminderd met 30% wegens omkering en verzwaring van de bewijslast (zie 1.2). Voor een verdere matiging, ook gelet op de toegepaste omgekeerde en verzwaarde bewijslast, ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank acht vergrijpboeten van € 5.784 (2005) respectievelijk € 5.683 (2006), zoals vastgesteld bij uitspraken op bezwaar, gelet op alle omstandigheden van het geval passend en geboden.
5.14.
De rechtbank vermindert de boeten ambtshalve nog verder, omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie. [9] De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is aangevangen op 8 december 2010. Nu de rechtbank uitspraak doet op 7 mei 2025, is de redelijke termijn met ruim 12 jaar overschreden. Hoewel er bijzondere omstandigheden te onderkennen zijn in de informatiebeschikkingsprocedure (zie hierna onder 6.4), gaat de rechtbank daar in dit kader niet verder op in aangezien dat geen invloed heeft op de toe te passen matiging die maximaal 20% bedraagt. De rechtbank ziet aanleiding de vergrijpboeten verder te matigen met 20%. [10] De vergrijpboeten dienen gematigd te worden tot € 4.627 (2005) en € 4.546 (2006).
Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
6. Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
6.1.
Mede gelet op de beroepsgronden, hebben de zaken van belanghebbende in hoofdzaak betrekking op hetzelfde onderwerp als de zaken van overige leden van de familie [familienaam] . Nu de zaken bovendien in de beroepsfase (nagenoeg) gezamenlijk zijn behandeld, is dat aanleiding voor matiging van de hoogte van de vergoeding per half jaar. Gelet op het aantal gezamenlijk procederende belanghebbenden vermindert de rechtbank de vergoeding naar 25% van € 500. [11] De omstandigheid dat in de bezwaarfase de behandeling niet volledig gelijktijdig is geweest doet daar niet aan af. [12]
6.2.
Op grond van vaste jurisprudentie [13] geldt als uitgangspunt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak in de bezwaar- en de beroepsfase niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, uitspraak doet. De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. Hierbij geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag heeft genomen.
6.3.
De inspecteur heeft het oudste bezwaarschrift op 4 januari 2011 ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt gedaan op 7 mei 2025, en dus afgerond, 173 maanden na de indiening van het bezwaarschrift. Daarmee heeft de behandeling tot aan de uitspraak van de rechtbank 149 maanden langer geduurd dan de 24 maanden die, in beginsel, als een redelijke termijn kunnen worden beschouwd voor behandeling in bezwaar en beroep.
6.4.
De rechtbank ziet aanleiding om de redelijke termijn met (afgerond) 88 maanden te verlengen in de bezwaarfase. [14] Deze verlenging betreft de periode van de behandeling van de procedure inzake de informatiebeschikking. [15] Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij tijdens de behandeling van de procedure van de informatiebeschikking niet heeft verzocht om een immateriëleschadevergoeding. Voor een verdere verlenging van de redelijke termijn ziet de rechtbank geen aanleiding.
6.5.
Rekening houdende met voornoemde verlenging van de redelijke termijn met 88 maanden bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn 61 maanden. Dit leidt tot toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 1.375 [16] . Deze komt voor 51/61e deel (€ 1.150) voor de rekening van de inspecteur en voor 10/61e deel (€ 225) voor rekening van de Staat.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2008 zijn gegrond. De overige beroepen zijn ongegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot het jaar 2008 en verklaart deze bezwaren ongegrond. De rechtbank laat verder de (navorderings)aanslagen IB/PVV, Zfw en Zvw 2005, 2006, 2007 en 2009 en de bijbehorende rentebeschikkingen in stand. De boeten bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2005 en 2006 worden ambtshalve verminderd. De ambtshalve vermindering van de vergrijpboeten leidt niet tot een gegrondverklaring van de beroepen. [17]
7.1.
Omdat de beroepen tegen aanslagen IB/PVV en Zvw 2008 gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten.
7.2.
De rechtbank gaat er bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding van uit dat de zaken van belanghebbende waarvoor recht bestaat op een proceskostenvergoeding samenhangen in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit. Deze zaken zijn immers (nagenoeg) gelijktijdig door de rechtbank behandeld en de werkzaamheden van de gemachtigde van belanghebbende konden in elk van deze zaken (nagenoeg) identiek zijn. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647, met een wegingsfactor 0,5. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907, met een wegingsfactor 0,5. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5 omdat het beroep uitsluitend slaagt omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. [18] De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.554.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen met zaaknummers 23/1513 en 23/1514 gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de aanslagen IB/PVV en Zvw 2008;
  • verklaart de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2008 ongegrond;
  • verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar welke betrekking hebben op de vergrijpboeten;
  • vermindert de vergrijpboete over het jaar 2005 tot € 4.627;
  • vermindert de vergrijpboete over het jaar 2006 tot € 4.546;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.150;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 225;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.554 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, en mr. V.A. Burgers en mr. J.A. den Braber-Riemens, leden, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 7 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 12 juni 2020, nr. 17/00491 (niet gepubliceerd).
2.Hoge Raad van 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:468.
3.Artikel 6:7 van de Awb.
4.Artikel 22j van de AWR.
5.Artikel 6:11 van de Awb.
6.Zie Hoge Raad 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:59.
7.Vgl. Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1150
8.Vgl. Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526.
9.Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
10.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713.
11.Vgl. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2021:369.
12.Hoge Raad 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:154.
13.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
14.Vgl. Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.5.1.
15.Gerechtshof Amsterdam 29 september 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3066.
16.25% van € 5.500
17.Vgl. Hoge Raad 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8053.
18.Vgl. Richtsnoer proceskostenvergoeding belastingkamers gerechtshoven 2024 neergelegd in de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 augustus 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2524.