ECLI:NL:RBZWB:2025:281

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
23/10966
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor tijdelijke opslag van goederen bij Albert Heijn; procesbelang niet aangetoond

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, betreffende de verlening van een omgevingsvergunning voor een tijdelijke opslag van goederen bij de Albert Heijn. De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2025 behandeld, waarbij eiser niet op de zitting aanwezig was, ondanks dat hij correct was uitgenodigd. De zaak werd behandeld door mr. E.J. Govaers, omdat de oorspronkelijk aangewezen rechter, mr. A.G.J.M. de Weert, verhinderd was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning, die op 29 september 2021 was verleend, op het moment van het indienen van het beroep door eiser op 9 november 2023 al was verstreken. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen procesbelang had, omdat de vergunning niet meer geldig was. Eiser stelde dat hij schade had geleden door de verleende vergunningen aan de Albert Heijn, maar kon deze schade niet voldoende onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen procesbelang was. De uitspraak werd gedaan op 23 januari 2025 en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak, binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10966

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats 1], eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, (het college).

Inleiding

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het college van 1 december 2023, over het verlenen van een omgevingsvergunning voor een tijdelijke opslag van goederen bij de Albert Heijn aan [adres] (hierna: de Albert Heijn).
De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2025 op zitting behandeld. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.L.M. Tijhof. Eiser is niet op zitting verschenen. De rechtbank stelt vast dat (ook) eiser op correcte wijze is uitgenodigd voor de zitting. Uit de gegevens van PostNL blijkt dat de aangetekend verstuurde uitnodiging ([kenmerk]) op 7 november 2024 om 13:34 uur is bezorgd op het adres van eiser. Eiser heeft geen bericht van verhindering toegestuurd.
In de uitnodiging is aangekondigd dat mr. A.G.J.M. de Weert de zaak op zitting zou behandelen. Zij was op de dag van de zitting verhinderd vanwege persoonlijke omstandigheden. Gelet daarop heeft mr. E.J. Govaers het beroep op zitting behandeld en de verdere behandeling van het beroep overgenomen. Ter zitting heeft het college aangegeven daar geen bezwaar tegen te hebben.

Beoordeling door de rechtbank

1. Wat zijn de feiten?

De Albert Heijn heeft op 17 juni 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd, voor een tijdelijke opslag van lege containers op de parkeerplaats.
Bij besluit van 29 september 2021 (primair besluit) heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning tot uiterlijk 1 oktober 2022 verleend. De omgevingsvergunning ziet op de activiteit: het afwijken van het bestemmingsplan.
Eiser heeft daar op 10 november 2021 bezwaar tegen gemaakt.
Op 9 november 2023 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.
Bij bestreden besluit heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en het bestreden besluit herroepen in die zin dat de omgevingsvergunning tot en met 31 december 2022 in stand is gelaten onder aanvulling van de motivering.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar heeft van rechtswege mede betrekking op het alsnog genomen besluit. [1] Eiser heeft op 16 februari 2024 gronden ingediend tegen het bestreden besluit.

2. Procesbelang

2.1
Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep, moet eerst worden beoordeeld of eiser procesbelang heeft. Het college heeft het procesbelang ook betwist.
2.2
Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure is komen te vervallen. In dat geval is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. [2]
2.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser om de hierna genoemde redenen geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
2.4
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [3] blijkt dat in beginsel geen sprake is van procesbelang, wanneer de geldigheid van een omgevingsvergunning op het moment van beroep is verstreken. De omgevingsvergunning is verleend tot uiterlijk 31 december 2022. De termijn waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, was op het moment van het indienen van beroep (op 9 november 2023) al verstreken. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] blijkt verder dat in beginsel geen sprake is van procesbelang wanneer iemand opkomt tegen een omgevingsvergunning die is verleend voor een bepaalde activiteit en diegene als gevolg van een verhuizing niet langer woonachtig is in de omgeving van die activiteit. Eiser woonde ten tijde van het indienen van het beroepschrift niet langer in [plaats 2], maar in [plaats 1].
2.5
Eiser heeft in zijn beroepschrift geschreven dat hij beroep heeft ingesteld om met de uitspraak in de hand sterker te staan in een schadevergoedingsclaim. Eiser stelt dat hij zijn huis onder de gemiddelde prijs in de wijk heeft verkocht.
Als iemand stelt schade te hebben geleden, kan dat betekenen dat hij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Uit vaste rechtspraak [5] van de Afdeling blijkt dat procesbelang in een dergelijk geval alleen kan bestaan als tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit.
De rechtbank heeft eiser bij brief van 20 december 2024 in de gelegenheid gesteld om de door hem gestelde schade – en daarmee het procesbelang – nader te onderbouwen. In zijn reactie stelt eiser dat de door hem gestelde schade het gevolg is van meer dan alleen het bestreden besluit, dat uitsluitend zag op een tijdelijke opslag bij de Albert Heijn. Eiser heeft in zijn reactie namelijk betoogd dat hij financiële schade heeft geleden doordat keer op keer omgevingsvergunningen zijn verleend aan de Albert Heijn en werd geweigerd om handhavend op te treden. Dat resulteerde volgens eiser in een waardevermindering van zijn vorige woning van € 75.000,-.
Eiser heeft echter noch de gestelde schade als gevolg van het hier in geding zijnde besluit noch de waardevermindering van zijn voormalige woning nader geconcretiseerd. De rechtbank is van oordeel dat eiser in zijn reactie daarop niet tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit.
2.6
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Voor een proceskostenvergoeding bestaat daarom geen aanleiding.

De beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 23 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
2.ABRvS 4 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5005, r.o. 3.1 en ABRvS 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2301, r.o. 6.1.
3.ABRvS 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4773, r.o. 8.1.
4.ABRvS 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4713, r.o. 5.1.
5.ABRvS 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2530, r.o. 2.2 en 2.3 en ABRvS 15 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:106, r.o. 6.1.