ECLI:NL:RBZWB:2025:2835

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
23/10771 en 23/10772
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen naheffingsaanslag Bpm en kostenvergoeding in bestuursrechtelijke belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 mei 2025, worden de beroepen van belanghebbende B.V. tegen de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 13.321 opgelegd, welke later werd verminderd met € 27. De rechtbank behandelt de beroepen en oordeelt dat de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de inspecteur ten onrechte geen kostenvergoeding heeft toegekend in de bezwaarfase. De rechtbank heeft de beroepen op 31 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank stelt vast dat de handelsinkoopwaarde van de voertuigen moet worden vastgesteld op basis van koerslijsten, en niet op basis van taxatierapporten, omdat de voertuigen ten tijde van de aangifte volledig hersteld waren. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag tot € 12.989 en kent een schadevergoeding toe aan belanghebbende vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en veroordeelt de inspecteur tot het betalen van proceskosten en immateriële schadevergoeding aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/10771 en 23/10772

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 13 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 13.321. Gelijktijdig is bij beschikking € 89 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd met € 27. Aan belanghebbende is geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] namens de inspecteur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd. Verder is het beroep met zaaknummer 23/10772 gegrond, omdat in de bezwaarfase ten onrechte geen kostenvergoeding is toegekend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

Auto 1 (zaaknummer 23/10771)
3. Belanghebbende heeft op 18 januari 2019 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Mercedes Benz GLE 400 4Matic met VIN-nummer [VIN-nummer 1] (auto 1), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 9.707.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [V.O.F.] van 15 januari 2019. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 50.469, gebaseerd op een koerslijst van Xray rental. De taxateur heeft een schadebedrag van € 19.637,77 geconstateerd en dit bedrag volledig als waardevermindering in aanmerking genomen. Hij heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 30.831,23.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 30 januari 2019. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 65.839 aan de hand van een koerslijst van Xray rental. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen omdat de auto reeds volledig was hersteld.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de handelsinkoopwaarde moet worden vastgesteld op € 68.582 aan de hand van een koerslijst van Xray (niet XRay rental). Hij heeft de verschuldigde Bpm voor auto 1 vastgesteld op € 16.609.
Auto 2 (zaaknummer 23/10772)
3.4.
Belanghebbende heeft op 10 april 2019 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Mercedes Benz CLS 53 AMG 4Matic met VIN-nummer [VIN-nummer 2] (auto 2), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 8.743.
3.5.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [V.O.F.] van 22 maart 2019. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 57.979, gebaseerd op een koerslijst van Xray rental. De taxateur heeft een schadebedrag van € 23.454,97 geconstateerd en dit bedrag volledig als waardevermindering in aanmerking genomen. Hij heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op
€ 34.524,03.
3.6.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 29 april 2019. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 62.265 aan de hand van een koerslijst van Xray (niet Xray rental). De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
3.7.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm voor auto 2 moet worden vastgesteld op € 15.810 te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 648.
3.8.
Met dagtekening 26 maart 2021 is aan belanghebbende voor beide auto’s samen een naheffingsaanslag opgelegd van € 13.321 aan verschuldigde Bpm. Deze naheffingsaanslag is in de uitspraak op bezwaar met € 27 verminderd.

Overwegingen

4. Tussen partijen is in geschil welke afschrijvingsmethode moet worden gevolgd. Verder is in geschil de hoogte van de waardevermindering wegens schade en ex-schade.
4.1.
De inspecteur heeft ter zitting zijn standpunt met betrekking tot interne compensatie ingetrokken. Verder is tussen partijen niet in geschil dat voor de bezwaarfase voor auto 2 ten onrechte geen kostenvergoeding is toegekend.
Ook is tussen partijen niet langer in geschil dat de historische nieuwprijs voor auto 1 kan worden vastgesteld op € 127.483 en voor auto 2 op € 124.922.
Vooraf: artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht
4.2.
De rechtbank heeft geconstateerd dat bijlage 17 bij het verweerschrift van de inspecteur zwartgelakte passages bevat. Het betreft het hoorverslag en de bijlage daarbij. Ter zitting hebben partijen toegelicht dat de zwartgelakte passages informatie over andere belastingplichtigen betreft, welke informatie niet relevant is voor de onderhavige zaak. Dat komt de rechtbank logisch voor. Gelet op de toelichting en het feit dat belanghebbende geen bezwaar heeft geuit tegen het inbrengen van de bijlage, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding om aan de inbreng van die zwartgelakte passages gevolgen te verbinden.
Afschrijvingsmethode
4.3.
Indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade of indien sprake is van een voertuig dat niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst mag de afschrijving worden bepaald aan de hand van een taxatierapport. [1]
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat alleen een waardevermindering kan worden toegekend voor schade die op het moment van het doen van aangifte nog niet hersteld is. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat beide auto’s ten tijde van het doen van aangifte volledig waren hersteld, dan wel nagenoeg waren hersteld.
Dit brengt met zich dat de afschrijving voor de auto’s in het onderhavige geval niet kan plaatsvinden aan de hand van de taxatiemethode op de grond dat sprake is van schade. Aangezien de auto’s voorkomen op een koerslijst, brengt het voorgaande met zich dat de afschrijving moet worden bepaald aan de hand van de koerslijstmethode, waar belanghebbende zich voor dat geval ook op heeft beroepen.
Handelsinkoopwaarde
4.5.
Belanghebbende heeft zich in haar nadere stuk op het standpunt gesteld dat kan worden uitgegaan van een koerslijst van Xray (geen Xray rental). Partijen zijn het er over eens dat de handelsinkoopwaardes kunnen worden gevolgd die uit deze koerslijsten blijken. De rechtbank stelt de handelsinkoopwaarde voor auto 1 daarom vast op € 68.582 en voor auto 2 op € 62.265.
Schadeverleden
4.6.
Belanghebbende heeft gesteld dat voor beide auto’s rekening moet worden gehouden met een waardevermindering wegens een schadeverleden. Ter onderbouwing daarvan verwijst zij naar haar taxatierapporten die bij de aangiften zijn gevoegd. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij dit standpunt alleen inneemt indien de taxatiemethode van toepassing is. Nu de rechtbank reeds heeft beslist dat de taxatiemethode in dit geval geen toepassing vindt, gaat zij aan dit standpunt voorbij.
Hoogte naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking
4.7.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat voor auto 1 de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 127.483 en de handelsinkoopwaarde op € 68.582. De historische bruto Bpm bedraagt € 30.565 zodat de verschuldigde Bpm € 16.443 bedraagt.
4.8.
Voor auto 2 moet de historische nieuwprijs worden vastgesteld op € 124.922 en de handelsinkoopwaarde op € 62.265. De historische bruto Bpm bedraagt € 31.371 zodat de verschuldigde Bpm € 15.636 bedraagt, te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 640.
4.9.
De totaal verschuldigde Bpm bedraagt € 31.439. Belanghebbende heeft op aangifte reeds een bedrag van € 18.450 voldaan zodat de naheffingsaanslag € 12.989 moet bedragen. De rechtbank zal de naheffingsaanslag tot dat bedrag verminderen. De rechtbank zal de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderen.
Immateriële schadevergoeding
4.10.
Belanghebbende heeft op 9 november 2023 verzocht om toekenning van schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.11.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 21 april 2021 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 12 mei 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 25 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 2.500. Omdat de bezwaarfase afgerond 30 maanden heeft geduurd en daarmee 24 maanden te lang komt € 2.400 (24/25) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 100) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.
Conclusie en gevolgen
5. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en vermindert de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking.
5.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
5.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. [2] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108 voor beide met elkaar samenhangende zaken samen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 12.989;
- vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 2.400;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 100;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 12 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 10, lid 8, van de Wet Bpm
3.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.