ECLI:NL:RBZWB:2025:2936

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
C/02/434038 / FA RK 25-1836
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Gremmen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een opvolgende rechterlijke machtiging voor een betrokkene met een psychogeriatrische aandoening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlening van een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf van een betrokkene, geboren in 1949. Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 10 april 2025, één dag na de afloop van de voorgaande machtiging. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij de betrokkene niet aanwezig wilde zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten dementie, en dat er sprake is van ernstig nadeel bij terugkeer naar de thuissituatie. De rechtbank heeft de gevraagde machtiging voor de duur van twaalf maanden verleend, gerekend vanaf de datum waarop de voorgaande machtiging verstreek, en heeft daarbij verwezen naar relevante jurisprudentie van de Hoge Raad. De beslissing is genomen in het belang van de betrokkene, die 24-uurs zorg en nabijheid nodig heeft, wat in de thuissituatie niet mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/434038 / FA RK 25-1836
Datum uitspraak: 1 mei 2025
Beschikking rechterlijke machtiging
op het verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd) voor:
[betrokkene],
geboren op [geboortedag] 1949 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: betrokkene,
wonend in [plaats], bij de [accommodatie 1], [locatie],
advocaat: mr. H.M.Th. de Pont te Tilburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 10 april 2025;
  • het e-mailbericht van de mentor van 28 april 2025, waarin zij aangeeft niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te kunnen zijn en zich met het verzoek te kunnen verenigen.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 1 mei 2025. Daarbij zijn aanwezig en gehoord:
- de advocaat van betrokkene;
  • zorgadviseur, mevrouw [naam 1];
  • verzorgende, mevrouw [naam 2].
1.3.
In eerste instantie vindt de mondelinge behandeling plaats in de kamer van betrokkene. Bij aanvang van de mondelinge behandeling wordt de rechtbank, op de gang aan haar voordeur, duidelijk dat betrokkene niet door de rechtbank gehoord wil worden. Zij roept: ‘Het interesseert me allemaal niet. Ik heb hier niets te zoeken, ik ga naar huis. Het enige wat ik wil horen is dat ik naar huis mag. Wat moet ik met jullie? Ik wil niet met jullie praten. Ik zit hier hele dagen en ga nu naar huis, naar waar ik geboren ben’. Betrokkene sluit daarop de deur van haar kamer en doet na aankloppen niet meer open.
1.4.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat betrokkene niet gehoord wilde worden. Betrokkene was op de hoogte van de mondelinge behandeling en is door de rechtbank gevraagd aan de mondelinge behandeling deel te nemen, maar zij heeft geweigerd daarbij aanwezig te zijn. De rechtbank besluit daarop de mondelinge behandeling voort te zetten in een andere ruimte zonder aanwezigheid van betrokkene. De advocaat van betrokkene is hiermee akkoord.
1.5.
De tolk van betrokkene is als toehoorder bij de mondelinge behandeling aanwezig gebleven, voor het geval betrokkene toch besluit aan de mondelinge behandeling deel te nemen en zodat betrokkene kan worden gemeld wat de beslissing van de rechtbank is.

2.Het verzoek

2.1.
Het CIZ verzoekt de rechtbank een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf voor de duur van zes maanden te verlenen.

3.De standpunten

3.1.
De zorgadviseur verklaart, samengevat, dat zij betrokkene kent vanuit de thuissituatie. Thuis dwaalde betrokkene veel, liep zij altijd met tassen op straat en zei betrokkene naar Servië te willen gaan. Voor betrokkene is in oktober 2024 een rechterlijke machtiging verleend. Zij is daarna opgenomen bij [accommodatie 2]. Daar heeft zij ongeveer vier maanden gewoond. Betrokkene is overgeplaatst naar de huidige accommodatie, omdat haar plaatsing bij [accommodatie 2] een crisisplek betrof. Omdat het bij [accommodatie 2] goed ging met betrokkene, is besloten om de rechterlijke machtiging niet te verlengen, maar om een artikel 21-procedure in te zetten. Vermoedelijk wilde betrokkene niet met het CIZ in gesprek en is er aangenomen dat er sprake was van verzet. Dat is de reden voor dit verzoek.
3.2.
De verzorgende vult hierop, samengevat, aan dat betrokkene sinds maart 2025 op de huidige afdeling is. Gezien wordt dat betrokkene tegen iedereen zegt dat zij naar huis wil. Zij zegt terug naar Servië te willen gaan. Het blijft alleen bij verbaal verzet. Zij zoekt bijvoorbeeld geen weg naar de uitgang. Op goede momenten is betrokkene onder de mensen en kletst zij met medebewoners in het Nederlands. In mindere periodes vervalt zij in het spreken van haar eigen taal. Ook mijdt zij op momenten de zorg. Zo laat zij het douchen niet altijd toe. Op de afdeling wordt geen agressie gezien. De indruk is dat betrokkene een periode heeft moeten wennen. Waar zij eerder haar tassen pakte, is dat nu minder. De bedoeling is om betrokkene verder te observeren en daarna te bepalen of de rechterlijke machtiging moet worden verlengd. Betrokkene kan niet naar huis. Het zou voor betrokkene beter zijn om de rechterlijke machtiging te verlenen voor de duur van een jaar, zodat zij ruimte heeft om aan de situatie te wennen. Opnieuw een onderzoek en zitting op korte termijn leiden tot onrust.
3.3.
De advocaat bepleit, samengevat, als volgt. Betrokkene kan niet naar huis. Thuis zou betrokkene opnieuw gaan rondzwerven. Het is in het belang van betrokkene dat het verzoek wordt aangemerkt als een verleningsverzoek. Dit kan, omdat betrokkene steeds opgenomen is geweest. Ook de Hoge Raad heeft dit toegestaan. De rechtbank kan het verzoek aanmerken als een verzoek voor de duur van een jaar. Dit zou beter zijn voor betrokkene, omdat zij onrustig wordt van de procedure, terwijl duidelijk is dat betrokkene ook na zes maanden nog opgenomen moet blijven.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank verleent de gevraagde machtiging voor de duur van twaalf maanden. Zij legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
4.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten dementie. Bij betrokkene is sprake van desoriëntatie in tijd en plaats, geheugenstoornissen, achteruitgang in taal en betrokkene heeft moeite met executief functioneren.
4.3.
Het gedrag dat voortvloeit uit deze aandoening leidt tot ernstig nadeel. Dit nadeel bestaat uit:
- ernstig lichamelijk letsel;
- ernstige verwaarlozing;
- maatschappelijke teloorgang;
- het oproepen van agressie van een ander door het vertonen van hinderlijk gedrag.
4.4.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in de thuissituatie sprake was van dwalen. Betrokkene werd regelmatig aangetroffen in de buurt, zelf niet wetende waar zij was. Daarnaast kleedde zij zich niet adequaat rekening houdend met de weersomstandigheden. In de thuissituatie bestonden er ook zorgen over de persoonlijke verzorging, zo bleek betrokkene haar tanden niet te poetsen, at en dronk betrokkene onvoldoende en was zij niet medicatietrouw. Ook veroorzaakte betrokkene thuis gevaarlijke situaties, bijvoorbeeld door een elektrische pit aan te laten staan. Voormeld ernstig nadeel zal zich weer openbaren als betrokkene naar huis zou gaan.
4.5.
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Betrokkene verzet zich hiertegen. Betrokkene geeft te kennen naar huis te willen. Dit verbale verzet is consistent aanwezig. Betrokkene weigert ook geregeld zorg.
4.6.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. Uit de overlegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat een terugkeer naar huis niet verantwoord is. Het geschetste ernstig nadeel zal zich thuis weer voordoen. Betrokkene heeft 24-uurs zorg en nabijheid nodig. In de thuissituatie is dit niet mogelijk.
Duur van de machtiging
4.7.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de rechterlijke machtiging van betrokkene afliep op 9 april 2025 en dat het verzoek is ingediend op 10 april 2025, zijnde één dag na de expiratiedatum. Het CIZ geeft in zijn verzoekschrift aan dat het verzoek geldt als een eerste rechterlijke machtiging en daarom wordt een machtiging verzocht voor de duur van zes maanden.
4.8.
In artikel 39 lid 5 Wzd is opgenomen dat de rechter een opvolgende rechterlijke machtiging kan verlenen voor een betrokkene die al op grond van een rechterlijke machtiging in een accommodatie verblijft. Dit is bij betrokkene het geval.
4.9.
In het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 2021 (ECLI:NL:HR:2021:227) is opgenomen dat in de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 39 Wzd geen aanwijzingen te vinden zijn dat de wetgever verlening van een opvolgende machtiging als bedoeld in artikel 39 lid 5 Wzd heeft willen uitsluiten voor een geval waarin het daartoe strekkende verzoek na afloop van de geldigheidsduur van de voorgaande machtiging is ingediend, maar betrokkene nog in de accommodatie verblijft. Aan de periode tussen de expiratiedatum van de rechterlijke machtiging en het indienen van het verzoek is geen maximale termijn gekoppeld. Dit wordt bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 7 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:819).
4.10.
De rechtbank ziet, gelet op hetgeen is besproken bij de mondelinge behandeling, geen aanleiding om dit verzoek te beoordelen als een eerste rechterlijke machtiging voor de duur van zes maanden en verleent de rechterlijke machtiging voor de duur van een jaar. De rechtbank betrekt hierin dat vermoed wordt, zo blijkt uit de mondelinge behandeling, dat het CIZ bedoeld heeft een opvolgende machtiging te verzoeken. Daarnaast bestaat er ook geen twijfel over de psychogeriatrische aandoening van betrokkene, dit een progressief ziektebeeld betreft en de procedure voor onrust en stress bij betrokkene zorgt. Bovendien maakt de advocaat geen bezwaar tegen een toewijzing van de machtiging voor de duur van een jaar.
4.11.
In voormeld arrest van de Hoge Raad is ook benoemd dat de rechtbank de rechterlijke machtiging moet verlenen, gerekend vanaf de datum waarop de voorgaande machtiging verstreek. De rechtbank zal hiermee rekening houden. Dit betekent dat de machtiging wordt verleend voor de duur van een jaar, gerekend vanaf 9 april 2025. Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verleent een machtiging tot opname en verblijf voor
[betrokkene], geboren op [geboortedag] 1949 in [geboorteplaats];
5.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 9 april 2026.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2025 door mr. Gremmen, rechter, in aanwezigheid van mr. Vos, griffier, en op schrift gesteld op 15 mei 2025.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.