ECLI:NL:RBZWB:2025:2985

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
24/4790
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over geheimhouding in belastingzaak met betrekking tot persoonsgegevens en interne documenten

Op 16 mei 2025 heeft de geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen in een zaak tussen een belanghebbende uit Zwitserland en de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had op 4 oktober 2024 een verzoek om geheimhouding ingediend op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met betrekking tot drie bijlagen die vertrouwelijke informatie bevatten. De rechtbank heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop de belanghebbende op 23 oktober 2024 aangaf zich te verzetten tegen de geheimhouding en vroeg om integrale inzage in de stukken.

De geheimhoudingskamer heeft besloten geen zitting te houden, omdat de aard van de procedure dit niet vereiste. Bij de beoordeling van het verzoek om geheimhouding heeft de rechtbank gekeken naar de belangen van de belanghebbende en de redenen van de inspecteur voor geheimhouding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur gewichtige redenen had om bepaalde delen van de stukken geheim te houden, met name ter bescherming van de privacy van derden.

De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat sommige delen van de documenten, die betrekking hebben op eerder besproken geschilpunten, niet geheim gehouden konden worden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om geheimhouding grotendeels toegewezen, maar ook delen afgewezen, en de inspecteur in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op deze beslissing. De beslissing is openbaar gemaakt en een afschrift is naar de betrokken partijen verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/4790

Beslissing van de geheimhoudingskamer van 16 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats] (Zwitserland), belanghebbende,

(gemachtigde: mr. G.J.M.E. de Bont),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Het verzoek

1. De inspecteur heeft bij brief van 4 oktober 2024 een verzoek om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaan. De inspecteur heeft het verzoek om geheimhouding gemotiveerd en daarbij een gesloten envelop overgelegd met de stukken die hij (deels) geheim wil houden. In de enveloppe zijn drie ongeschoonde documenten aanwezig, bijlagen E2, E20 en E21. Bijlage E2 bevat een tabel met gegevens van derden. Bijlagen E20 en E21 bevatten interne e-mails en interne memo’s.
1.1.
De rechtbank heeft een afschrift van het verweerschrift met de geschoonde versie van bijlagen E2, E20 en E21 en het geheimhoudingsverzoek aan belanghebbende verstrekt en hem in de gelegenheid gesteld om op het verzoek van geheimhouding van de inspecteur te reageren.
1.2.
Bij brief van 23 oktober 2024 heeft belanghebbende gereageerd op dat verzoek en aangegeven dat hij zich verzet tegen de geheimhouding. Hij heeft daarbij verzocht om integrale inzage in de stukken.

Overwegingen

Geen zitting
2. De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet nodig is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen.
Kader voor beoordeling artikel 8:29 van de Awb
2.1.
De omstandigheid dat stukken behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet automatisch mee dat deze stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming). Ook biedt artikel 8:29 van de Awb aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid stukken niet volledig, maar met onleesbaar gemaakte delen, aan de andere partij en de hoofdkamer ter kennis te brengen.
2.2.
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door een partij worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).
Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).
2.3.
Belanghebbende heeft toestemming verleend voor beperkte kennisneming van de stukken door de geheimhoudingskamer. De geheimhoudingskamer leidt daaruit af dat hij niet akkoord is met beperkte kennisneming door de hoofdkamer die de zaak inhoudelijk zal behandelen. De geheimhoudingskamer zal daarom uitsluitend beoordelen of geheimhouding gerechtvaardigd is (variant a).
2.4.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Beoordeling van het verzoek
2.5.
De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennisgenomen van de geheimgehouden stukken en van de stukken van de hoofdzaak. De geheimgehouden stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om (delen van) de stukken geheim te houden.
Met betrekking tot bijlage E2
2.6.
De geheimhoudingskamer heeft geconstateerd dat in bijlage E2 die bij het verweerschrift is gevoegd, de persoonlijke gegevens van derden zijn geschoond. De inspecteur heeft als gewichtige reden voor geheimhouding aangevoerd de bescherming van de privacy van derden. Belanghebbende heeft in zijn reactie van 23 oktober 2024 verklaard dat, indien in de bijlage enkel persoonsgegevens zijn geschoond, hij instemt met de geheimhouding daarvan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de geschoonde delen van bijlage E2 geheimgehouden kunnen blijven.
Met betrekking tot bijlage E20
2.7.
Bijlage E20 bevat een interne e-mail en een intern memo van 4 april 2024 waarin delen zijn geschoond. In de e-mail is het tweede woord van het onderwerp zwartgelakt en de tweede tot en met de zesde zin in de tekst. In het memo is de tweede helft van de eerste zin zwart gelakt en een deel van de tekst onder paragraaf 5.
2.8.
De inspecteur stelt dat de eerste gelakte passage betrekking heeft op het signaleren van mogelijke geschilpunten en dat uit de tweede gelakte passage blijkt welke mogelijke geschilpunten worden gesignaleerd. Hij stelt dat de passages onderdeel zijn van de interne gedachtevorming van medewerkers van de Belastingdienst ten aanzien van de mogelijke juridische betekenis van de informatie uit het dossier en om die reden geheimgehouden moeten blijven.
2.9.
De geheimhoudingskamer overweegt dat de inspecteur een gerechtvaardigd belang kan hebben bij het geheimhouden van de onderwerpen van juridische vraagstukken waarover intern beraad heeft plaatsgevonden, maar die (nog) geen geschilpunt zijn. Echter, onderwerpen of geschilpunten die reeds eerder aan de orde zijn (geweest), komen niet op een later moment voor geheimhouding in aanmerking. Wel kan de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de Belastingdienst en persoonlijke opvattingen over dat betreffende onderwerp of geschilpunt een belang zijn dat geheimhouding van stukken op grond van artikel 8:29 van de Awb kan rechtvaardigen. Dat kan anders zijn indien de inhoud van die stukken ook bijvoorbeeld niet aan belanghebbende bekende feitelijke informatie bevat, waardoor het verdedigingsbelang van belanghebbende in het gedrang zou kunnen komen.
2.10.
De geheimhoudingskamer stelt vast dat de e-mail en het memo zijn geschreven op 4 april 2024. De uitspraak op bezwaar is gedaan op 12 april 2024 waaruit de geheimhoudingskamer afleidt dat de e-mail en het memo zijn geschreven ten tijde van de bezwaarfase. In de bezwaarfase zijn reeds diverse geschilpunten en onderwerpen aan de orde geweest. De zwartgelakte stukken zien op deze onderwerpen dan wel geschilpunten. De geheimhoudingskamer ziet daarom geen aanleiding om het onderwerp van het juridische vraagstuk geheim te houden waar de e-mail en het memo op zien. Gelet daarop en op hetgeen hiervoor onder 2.9 is overwogen is de geheimhoudingskamer daarom van oordeel dat er geen reden is om de volgende delen geheim te houden:
  • het tweede woord van het onderwerp van de e-mail;
  • de tweede volzin in de e-mail;
  • de tweede helft van de eerste volzin van het memo;
  • het zwartgelakte deel onder paragraaf 5 van het memo.
2.11.
Gelet op de aard en inhoud van de derde tot en met de zesde volzin van de e-mail is de geheimhoudingskamer van oordeel dat sprake is van intern beraad. Het bevat geen feitelijke informatie die niet bij belanghebbende bekend is. Het belang van de inspecteur bij geheimhouding weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming. Voor dit deel is daarom wel sprake van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen. De derde tot en met de zesde volzin van de e-mail van 4 april 2024 kunnen daarom geschoond blijven.
Met betrekking tot bijlage E21:
2.12.
Bijlage E21 bestaat uit drie interne e-mails, van respectievelijk 9, 10 en 15 april 2024 en een intern memo dat als bijlage is toegevoegd aan de e-mail van 10 april 2024.
2.13.
In de e-mail van 9 april 2024 zijn vijf woorden in het midden van de zin zwartgelakt. Voor zover deze woorden in de preview boven de e-mail staan, zijn deze ook zwartgelakt. In de e-mail van 10 april 2024 is een deel van het onderwerp zwartgelakt en het laatste deel van de eerste zin, de volledige tweede zin en het laatste deel van de derde zin. Ook is de bestandsnaam van het bijgevoegde memo grotendeels zwartgelakt. In de e-mail van 15 april 2024 is eveneens een deel van het onderwerp zwartgelakt en daarnaast de tweede en laatste zin van de e-mail. In het memo is een deel van de titel zwartgelakt en het grootste deel van de tekst.
2.14.
De inspecteur stelt dat de zwartgelakte passages onderdeel zijn van interne gedachtevorming van medewerkers van de Belastingdienst ten aanzien van de mogelijke juridische betekenis van de informatie uit het dossier, die vrijelijk moet kunnen plaatsvinden. In het memo wordt een juridische analyse gegeven van mogelijke geschilpunten in de procedure van belanghebbende.
2.15.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.9 is overwogen is de geheimhoudingskamer van oordeel dat er geen reden is om de volgende delen geheim te houden aangezien deze weergeven dat intern beraad heeft plaatsgevonden over onderwerpen dan wel geschilpunten die op dat moment reeds eerder tussen partijen aan de orde zijn geweest:
  • de vijf woorden in het midden van de zin van de e-mail van 9 april 2024 en dezelfde woorden voor zover ze in de preview boven de e-mail staan;
  • het onderwerp van de e-mail van 10 april 2024;
  • het laatste deel van de eerste zin en van de derde zin van deze e-mail;
  • de bestandsnaam van het memo dat bij de e-mail van 10 april 2024 is gevoegd;
  • het onderwerp van de e-mail van 15 april 2024;
  • de titel van het memo.
2.16.
Voor de overige zwartgelakte delen is de geheimhoudingskamer van oordeel dat, gelet op de aard en inhoud, sprake is van intern beraad en persoonlijke opvattingen. Het bevat geen feitelijke informatie die niet bij belanghebbende bekend is. Het belang van de inspecteur bij geheimhouding weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming. Voor de overige zwartgelakte delen is daarom wel sprake van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen.
Conclusie
2.17.
Het voorgaande betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van de stukken in de gesloten envelop grotendeels deels wordt toegewezen en voor een deel wordt afgewezen. Op grond van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken wordt de inspecteur dan ook in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van deze beslissing aan de rechtbank mede te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de geheimhoudingskamer verbindt. Dit houdt in dat de inspecteur de keuze moet maken de beslissing van de geheimhoudingskamer (geheel) na te leven – en binnen dezelfde vier weken de stukken conform in te sturen – of dat niet (geheel) te doen in welk laatste geval hij de uit toepassing van artikel 8:31 van de Awb mogelijkerwijs voortvloeiende consequenties daarvan zal moeten aanvaarden.

Beslissing

De geheimhoudingskamer:
- wijst het verzoek om geheimhouding van de volgende passages toe:
- de geschoonde delen van bijlage E2;
- de derde tot en met de zesde volzin van de e-mail van 4 april 2024 van bijlage E20;
- de tweede zin van de e-mail van 10 april 2024 van bijlage E21;
- de tweede zin en de laatste zin van de e-mail van 15 april 2024 van bijlage E21;
- de tekst van het memo van bijlage E21, met uitzondering van de titel;
- wijst het verzoek om geheimhouding voor het overige af.
Deze beslissing is genomen door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 16 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www. rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze beslissing is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.