ECLI:NL:RBZWB:2025:2992

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
25/1723 en 25/2296
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door minister en college van procureurs-generaal

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die eiser heeft ingesteld, omdat volgens hem de minister en het college niet op tijd hebben beslist op zijn bezwaar van 25 november 2024. De beroepen zijn inhoudelijk gelijk en zijn geregistreerd onder de zaaknummers 25/1723 en 25/2296. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepen kennelijk gegrond zijn en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Eiser had in de periode tussen 6 september 2024 en 1 oktober 2024 zeven verzoeken ingediend bij het Openbaar Ministerie, waarop gezamenlijk is beslist met het besluit van 16 oktober 2024. Eiser heeft tegen dit besluit zeven bezwaarschriften ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat deze bezwaarschriften samen moeten worden gezien als één bezwaarschrift. Hierdoor zijn zes van de zeven beroepen ten onrechte ingeschreven, en het griffierecht voor deze beroepen zal worden teruggestort.

De rechtbank bepaalt dat de minister en het college binnen acht weken na deze uitspraak een besluit op bezwaar moeten nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,- per verweerder. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert op 19 mei 2025 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 25/1723 en 25/2296

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats] , eiser
en

de minister van Veiligheid en Justitie, de minister,

het college van procureurs-generaal, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die eiser heeft ingesteld, omdat volgens hem de minister en het college niet op tijd hebben beslist op zijn bezwaar van 25 november 2024. In het beroep met zaaknummer 25/1723 gaat het om het niet tijdig beslissen door de minister én in het beroep met zaaknummer 25/2296 om het niet tijdig beslissen door het college. De beroepen zijn inhoudelijk gelijk.
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk gegrond zijn doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Waar ziet deze uitspraak op?
2. Eiser heeft in de periode tussen 6 september 2024 en 1 oktober 2024 bij het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie een zevental verzoeken op grond van de Wet open overheid (Woo) ingediend die zien op – samengevat – de wijze van aanmelding bij het Openbaar Ministerie van zijn strafrechtelijk onderzoek. Op deze zeven verzoeken hebben de minister en het college gezamenlijk beslist met het besluit van 16 oktober 2024. Zij hebben dus samen één primair besluit genomen.
2.1.
Eiser heeft vervolgens op 25 november 2024 tegen het besluit van 16 oktober 2024 zeven keer een bezwaarschrift ingediend, waarbij hij bij ieder bezwaarschrift melding maakt van het kenmerk van één van zijn zeven Woo-verzoeken. Vervolgens heeft hij – toen een beslissing op bezwaar uitbleef – bij deze rechtbank zeven keer een beroep niet tijdig beslissen ingediend. Deze beroepen zijn bij de rechtbank bekend onder de zaaknummers 25/1723, 25/1724, 25/1726, 25/1727, 25/1728, 25/1729 en 25/1730.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat uit de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat het mogelijk is om op verschillende verzoeken met één besluit te beslissen. Dit is met het besluit van 16 oktober 2024 ook gebeurd.
Vervolgens kan echter tegen dat besluit slechts één keer bezwaar worden gemaakt door een belanghebbende. In zijn bezwaarschrift kan een belanghebbende vervolgens ingaan op de verschillende besluitonderdelen. Soms kiest een bestuursorgaan bij een besluit op meerdere verzoeken ervoor om per verzoek de beslissing toe te lichten. Soms ziet de in het besluit opgenomen motivering op alle verzoeken waarop beslist is.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten de zeven door eiser ingediende bezwaarschriften samen worden gezien als één bezwaarschrift tegen het besluit van 16 oktober 2024.
2.3.
Dat slechts één bezwaarschrift kan worden ingediend door eiser, maakt ook dat de rechtbank in zes gevallen ten onrechte een beroep niet tijdig beslissen heeft ingeschreven en daarvoor ook griffierecht heeft geheven. De rechtbank bepaalt dat de beroepen met de zaaknummers 25/1724, 25/1726, 25/1727, 25/1728, 25/1729 en 25/1730 ten onrechte zijn ingeschreven. Het voor die beroepen betaalde griffierecht zal worden teruggestort.
2.4.
Het besluit van 16 oktober 2024 is genomen door de minister en het college tezamen. Zij zullen dan ook beiden – al dan niet gezamenlijk – op het bezwaar van eiser moeten beslissen. Dat maakt dat het door eiser ingediende beroepschrift niet tijdig beslissen wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar zich richt tegen beide bestuursorganen en het dus daarom gaat om twee beroepen met ieder een eigen zaaknummer. Gelet op de samenhang is door de rechtbank slechts eenmaal griffierecht geheven.

Beoordeling door de rechtbank van de beroepen niet tijdig beslissen

3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Zijn de beroepen ontvankelijk en gegrond?
4. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 25 november 2024. De minister en het college moeten – al dan niet gezamenlijk – binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. [2] De minister en het college hebben de termijn verlengd met zes weken en zij hadden dus uiterlijk op 19 februari 2025 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de minister en het college moeten beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft hen op 20 februari 2025 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan de minister en het college worden opgelegd?
5. Omdat de minister en het college nog geen (nieuw) besluit hebben genomen, bepaalt de rechtbank dat zij dit alsnog moet doen.
5.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moeten de minister en het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
De minister en het college hebben uitgelegd dat zij meer tijd nodig hebben. Zij hebben verzocht om een termijn tot uiterlijk 21 juli 2025, gelet op capaciteitsgebrek vanwege ziekteverzuim en de omstandigheid dat eiser nog moet worden gehoord.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheid om op een bezwaarschrift te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen. De door de minister en het college gevraagde termijn doet echter geen recht aan het belang van eiser om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. De minister en het college hebben aangegeven dat er inmiddels maatregelen zijn genomen om het capaciteitstekort terug te dringen. De rechtbank zal, gelet op de door de minister en het college genoemde omstandigheden en het belang van eiser, bepalen dat de minister en het college het besluit – ieder voor zich of gezamenlijk – nemen binnen acht weken na het verzenden van de uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan de minister en het college opgelegd?
6. De rechtbank bepaalt dat zowel de minister als het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door hen. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,- per verweerder. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat indien één verweerder binnen de opgelegde beslistermijn heeft besloten en de ander nog niet, slechts een dwangsom wordt verbeurd door de verweerder die nog niet heeft besloten. De minister en het college kunnen er ook voor kiezen gezamenlijk een beslissing op bezwaar te nemen.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, zowel de minister als het college de onder rechtsoverweging 5.3 genoemde termijn krijgen om alsnog een besluit te nemen en aan zowel de minister als het college de onder rechtsoverweging 6 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn, moeten de minister en het college – ieder de helft van – het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen met zaaknummers 25/1723 en 25/2296 gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt zowel de minister als het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat zowel de minister als het college aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
- bepaalt dat verweerders het griffierecht van € 194,- aan eiser moeten vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 19 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.