ECLI:NL:RBZWB:2025:2995

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
BRE 24/5735
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een navorderingsaanslag IB/PVV en het vertrouwensbeginsel in belastingzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2021 beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij een belastingrente van € 47 in rekening was gebracht. Belanghebbende betwistte de navorderingsaanslag en stelde dat er geen nieuw feit was dat navordering rechtvaardigde, en dat het vertrouwensbeginsel was geschonden. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur beschikte over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigde, en dat het vertrouwensbeginsel niet was geschonden. De rechtbank concludeerde dat de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking terecht waren opgelegd. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak op bezwaar bleef in stand. Belanghebbende kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/5735

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: drs. [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 17 juni 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij de navorderingsaanslag is € 47 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslag IB/PVV 2021 terecht is opgelegd. Meer specifiek beantwoordt de rechtbank de vraag of sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of het vertrouwensbeginsel is geschonden en of de belastingrentebeschikking terecht is opgelegd. Zij doet de beoordeling aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Het vertrouwensbeginsel is ook niet geschonden. De navorderingsaanslag IB/PVV 2021 en de belastingrentebeschikking zijn terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is fiscaal partner met mevrouw [persoon] (hierna: de partner).
4.1.
Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2021 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.346 aangegeven. In de aangifte is opgenomen dat recht bestaat op een aftrek van specifieke zorgkosten van € 8.103. Daarvan is € 7.311 aan belanghebbende toegerekend.
4.2.
Op 5 augustus 2022 is een voorlopige aanslag IB/PVV 2021 opgelegd. Op de voorlopige aanslag is het volgende vermeld:
‘Deze aanslag is uitsluitend gebaseerd op de gegevens uit uw aangifte 2021. De Belastingdienst gaat uw gegevens nog controleren. De definitieve aanslag kan afwijken van deze voorlopige aanslag; wellicht moet u het te ontvangen bedrag geheel of gedeeltelijk terugbetalen’.
4.3.
De aangiften IB/PVV 2021 van belanghebbende en zijn partner zijn beide door het systeem van de Belastingdienst voor controle uitgeworpen. De aangifte van belanghebbende is niet nader gecontroleerd en vervolgens automatisch afgedaan. De aangifte van de partner van belanghebbende is wel gecontroleerd.
4.4.
Met dagtekening 14 februari 2023 is de definitieve aanslag IB/PVV 2021 van belanghebbende conform de door belanghebbende ingediende aangifte opgelegd.
4.5.
De aanslagregeling van de partner heeft plaatsgevonden vanaf 24 mei 2023. Er is een informatieverzoek aan gemachtigde verzonden met betrekking tot de aangifte van de partner van belanghebbende. In dit verzoek is informatie gevraagd over de aftrek van specifieke zorgkosten.
4.6.
De inspecteur heeft naar aanleiding van de controle bij de partner met dagtekening 10 februari 2024 een navorderingsaanslag IB/PVV 2021 opgelegd aan belanghebbende (hierna: de navorderingsaanslag). Daarbij is de volledige aftrek van specifieke zorgkosten gecorrigeerd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning in de navorderingsaanslag bedraagt € 19.657.
4.7.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze navorderingsaanslag. Dit bezwaarschrift heeft de inspecteur ontvangen op 29 maart 2024.
4.8.
Op 4 juni 2024 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
4.9.
Met dagtekening 17 juni 2024 is het bezwaar van belanghebbende afgewezen.

Motivering

Tijdigheid uitspraak op bezwaar
5. Belanghebbende heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de inspecteur niet tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan en dat daardoor tegemoet moet worden gekomen aan zijn beroepsgronden.
5.1.
Als de termijn om te beslissen op het bezwaar is verstreken, betekent dit niet dat om die reden volledig tegemoet moet worden gekomen aan de gronden van belanghebbende. Als belanghebbende wil dat sneller wordt beslist, staat daartoe de mogelijkheid open om de inspecteur na afloop van de beslistermijn in gebreke te stellen en zo nodig een beroep wegens niet tijdig beslissen in te stellen.
Is sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt?
5.2.
Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. [1] Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren (ambtelijk verzuim). Er dient dus sprake te zijn van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.
5.3.
Volgens vaste jurisprudentie mag de inspecteur bij het vaststellen van een aanslag IB/PVV uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, en mede gelet op de overige in aanmerking komende omstandigheden van het geval, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn. [2]
5.4.
Vast staat dat de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2021 heeft opgelegd met dagtekening 14 februari 2023. Volgens de inspecteur zijn alle feiten die aanleiding gaven tot navordering pas daarna bekend geworden en kon hij daar bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV geen rekening mee houden. De inspecteur stelt dat pas na het opleggen van de definitieve aanslag bleek dat de aftrek van specifieke zorgkosten niet onderbouwd kon worden. Naar aanleiding van de handmatige beoordeling van de aangifte van de partner van belanghebbende is namelijk nadere informatie verkregen waaruit is gebleken dat de aftrek van specifieke zorgkosten onvoldoende aannemelijk is gemaakt.
5.5.
Belanghebbende betwist dat sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Met dagtekening 5 augustus 2022 heeft de inspecteur een voorlopige aanslag IB/PVV 2021 opgelegd. Uit de tekst in de voorlopige aanslag (zie 4.2) kan volgens belanghebbende worden afgeleid dat de gegevens uit de aangifte vóór het opleggen van de definitieve aanslag nog gecontroleerd worden. Ruim een half jaar later wordt de definitieve aanslag IB/PVV 2021 opgelegd. Door het opleggen van de definitieve aanslag heeft de inspecteur volgens belanghebbende bevestigd dat de aangifte gecontroleerd is en dat de aanslag terecht overeenkomstig de ingediende aangifte is opgelegd. Er kan daarom volgens belanghebbende geen sprake zijn van een nieuw feit. Ter zitting heeft belanghebbende daaraan toegevoegd dat de inspecteur bij twijfel nader onderzoek had moeten verrichten.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur ten aanzien van de navorderingsaanslag IB/PVV 2021 beschikte over een nieuw feit. Zoals onder 5.3. vermeld, is voor twijfel geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn. Dat doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank voor. Ook in het geval dat de aangifte handmatig zou zijn beoordeeld door de inspecteur, hoefde de inspecteur, naar het oordeel van de rechtbank, niet in redelijkheid aan de juistheid van enig in de aangifte opgenomen gegeven te twijfelen. De aftrek van zorgkosten had juist kunnen zijn. De inspecteur was daarom niet verplicht tot nader onderzoek of controle van de gegevens. Van een ambtelijk verzuim is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
5.7.
De inspecteur werd pas naar aanleiding van de handmatige beoordeling van de aangifte van de partner bekend met de informatie die leidde tot het opleggen van een navorderingsaanslag. Er zijn daarbij geen aanwijzingen dat de inspecteur hiervan vóór het opleggen van de definitieve aanslag op de hoogte kon zijn. Uit de aangifte van belanghebbende bleek immers niet dat de aftrek van specifieke zorgkosten onvoldoende onderbouwd kon worden. Daarom acht de rechtbank het aannemelijk dat de inspecteur bij het vaststellen van de definitieve aanslag IB/PVV 2021 geen rekening kon houden met de nieuwe informatie. De rechtbank is van oordeel dat daarom sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. De beroepsgrond van belanghebbende slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet.
Is sprake van schending van het vertrouwensbeginsel?
5.8.
Belanghebbende doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Belanghebbende stelt dat hij op grond van hetgeen in de voorlopige aanslag stond vermeld (zie 4.2) erop mocht vertrouwen dat een controle van de aftrek van ziektekosten door de inspecteur heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV 2021 en daardoor geen navorderingsaanslag opgelegd zou worden.
5.9.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen. [3]
5.10.
Het vertrouwensbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank niet geschonden. Aan de (standaard)mededeling ‘
De Belastingdienst gaat uw gegevens nog controleren’kan geen in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend dat geen navorderingsaanslag opgelegd wordt door de inspecteur. Dit betekent slechts dat de inspecteur bij het opleggen van de definitieve aanslag met normale zorgvuldigheid naar de aangifte moet kijken, ofwel wordt geacht dat te hebben gedaan, of hij aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Naar oordeel van de rechtbank hoefde de inspecteur geen aanleiding te zien om de aangifte nader te controleren (zie 5.6). Dat betekent echter niet dat de inspecteur op een later moment bij een verdergaande controle van de aangifte hier niet op mag terugkomen. Belanghebbende mocht op basis van de mededeling er niet van uitgaan dat de controle van de inspecteur verder zou reiken dan op basis van de jurisprudentie met betrekking tot het vereiste van een nieuw feit (zie 5.3). Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Conclusie ten aanzien van de navorderingsaanslag
5.11
Voorgaande betekent dat de inspecteur mocht navorderen. Het vereiste van het nieuw feit en het vertrouwensbeginsel staan daar niet aan in de weg. Partijen zijn het in dat geval eens over de hoogte van de navorderingsaanslag.
Belastingrente
5.11.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikking. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat uitspraak op bezwaar in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Panah, griffier, op 16 mei 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)..
2.Hoge Raad 18 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:379, r.o. 4.2.1.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069.