ECLI:NL:RBZWB:2025:2997

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
BRE 24/965 T
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake bezwaar tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had het bezwaar tegen de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar buiten de wettelijke termijn van zes weken zou zijn ingediend. De rechtbank heeft op 14 april 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het bezwaar tijdig is ingesteld. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift begint op de dag na de dagtekening van het besluit, tenzij de dag van dagtekening voor de bekendmaking ligt. In dit geval betwist belanghebbende de ontvangst van het aanslagbiljet, wat betekent dat de inspecteur moet aantonen dat het aanslagbiljet tijdig is verzonden. De rechtbank concludeert dat de inspecteur hierin niet is geslaagd, waardoor de naheffingsaanslag niet tijdig bekend is gemaakt. Dit leidt tot de conclusie dat het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.

De rechtbank heropent het onderzoek en geeft belanghebbende de gelegenheid om binnen vier weken de gronden van het beroep aan te vullen. De inspecteur krijgt daarna ook vier weken om hierop te reageren. De rechtbank is voornemens om de zaak op 29 augustus 2025 opnieuw te behandelen. Tot die tijd houdt de rechtbank verdere beslissingen aan, inclusief die over proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/965

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur met dagtekening 29 november 2023.
1.1.
De inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen met [aanslagnummer] niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar buiten de wettelijke termijn van zes weken is ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar tijdig is ingesteld. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
2.1.
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het besluit, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking. [2] In dat geval vangt de termijn voor het maken van bezwaar aan op de dag na de datum waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [3]
2.2.
Indien de bekendmaking van de aanslag plaatsvindt door toezending van het aanslagbiljet, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. De bezwaartermijn gaat dan lopen met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van terpostbezorging.
2.3.
Nu belanghebbende betwist het aanslagbiljet (tijdig) te hebben ontvangen, moet ervan worden uitgegaan dat hierin besloten ligt de betwisting van de (tijdige) verzending van de aanslag. Het ligt dan op de weg van het bestuursorgaan om die verzending aannemelijk te maken. De inspecteur beschikt niet over een verzendadministratie, maar stelt dat via het adres waarnaar de naheffingsaanslag is gestuurd eerder is gecorrespondeerd met belanghebbende en dat op deze correspondentie is geantwoord.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag uiterlijk op de dagtekening van 2 juni 2023 bekend is gemaakt. Dat andere correspondentie is verzonden en ontvangen, betekent niet dat ook deze naheffingsaanslag daadwerkelijk is verzonden. Dit brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat de naheffingsaanslag destijds niet tijdig op de in artikel 3:41 Awb bedoelde wijze is bekendgemaakt. De bezwaartermijn van zes weken vangt dan pas aan op de dag waarop de belanghebbende een afschrift van die aanslag onder ogen heeft gekregen. Het bezwaar is in dat geval tijdig ingesteld.

Conclusie en heropening van het onderzoek

3. De inspecteur heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende verzoekt om terugwijzing naar de inspecteur voor een nieuwe behandeling van het bezwaar. De rechtbank constateert dat al een volledige bezwaarbehandeling heeft plaatsgevonden, omdat de inspecteur – ondanks de niet-ontvankelijk verklaring – het bezwaar ook inhoudelijk heeft behandeld. De rechtbank constateert verder aan de hand van de stukken dat belanghebbende is uitgenodigd voor een hoorzitting. Dat belanghebbende er kennelijk zelf voor heeft gekozen om niet te verschijnen en inmiddels nieuwe standpunten heeft, maakt niet dat de bezwaarbehandeling destijds onvolledig is geweest. De rechtbank zal daarom met het oog op een doelmatige procesgang zelf in de zaak voorzien.
3.1.
De rechtbank heropent het onderzoek en stelt belanghebbende in de gelegenheid om binnen vier weken de gronden van het beroep aan te vullen. De inspecteur krijgt daarna vier weken om hierop te reageren. De rechtbank is voornemens om de zaak vervolgens op 29 augustus 2025 nader op zitting te behandelen.
3.2.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over het verzoek om proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
 heropent het onderzoek;
 stelt belanghebbende in de gelegenheid om binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak de inhoudelijke gronden van het beroep schriftelijk aan te vullen;
 stelt de heffingsambtenaar vervolgens in de gelegenheid om binnen vier weken een verweerschrift in te dienen;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 19 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Dit volgt uit artikel 6:8 van de Awb.