In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 mei 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2022 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, vergezeld van een verzuimboete van € 385. Belanghebbende had de aangifte IB/PVV voor 2022 niet tijdig ingediend, ondanks meerdere aanmaningen van de inspecteur. De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 behandeld, waarbij belanghebbende en twee vertegenwoordigers van de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de verzuimboete terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet binnen de gestelde termijn aangifte heeft gedaan. De rechtbank overweegt dat de omstandigheden van belanghebbende, waaronder zijn detentie, niet leiden tot een afwezigheid van alle schuld (avas). Belanghebbende had moeten zorgen dat zijn post tijdens zijn detentie werd gelezen en dat de aangifte tijdig werd ingediend. De rechtbank oordeelt dat de boete passend en geboden is, ondanks het beperkte inkomen van belanghebbende, omdat hij voldoende banktegoed heeft om de boete te voldoen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de boetebeschikking in stand blijft en er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.