ECLI:NL:RBZWB:2025:3016

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
BRE 22/5566
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en onroerendezaakbelasting; niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens termijnoverschrijding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 mei 2025, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de WOZ-beschikking en de onroerendezaakbelasting behandeld. Het beroep is ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 november 2022. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard omdat het te laat is ingediend. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet. In dit geval was de dagtekening 30 juni 2021 en het bezwaarschrift is pas op 1 april 2022 ontvangen, wat betekent dat het bezwaar niet tijdig is ingediend. De rechtbank concludeert dat er geen omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maken.

Daarnaast heeft de gemachtigde van belanghebbende verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat, gezien het feit dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, er geen aanleiding is om het verzoek om schadevergoeding toe te wijzen. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5566

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 november 2022. Het beroep ziet op de WOZ-beschikking voor het object [adres] te [plaats] met aanslagnummer [nummer] alsmede de gelijktijdig opgelegde aanslag onroerendezaakbelasting.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bezwaar te laat is ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
Toetsingskader
3. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking. [2] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop dat aanslagbiljet of die beschikking is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3]
3.1.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift
verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [4]
Is het aanslagbiljet op de juiste wijze bekendgemaakt?
4. Het aanslagbiljet heeft een dagtekening 30 juni 2021. Hiertegen heeft de gemachtigde met dagtekening 29 maart 2022, binnengekomen bij de heffingsambtenaar op 1 april 2022, bezwaar gemaakt.
4.1.
De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde bij e-mail van 24 november 2022 in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft hier per e-mail op 25 november 2022 op gereageerd.
4.2.
De heffingsambtenaar is van mening dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De dagtekening van het aanslagbiljet is 30 juni 2021 en gezien de betaling van de aanslag vermeld op het aanslagbiljet op 3 september 2021 is deze ook door belanghebbende ontvangen. Verder heeft belanghebbende in bezwaar en beroep geen omstandigheden aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakt.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te twijfelen aan de bekendmaking en de verzending van het aanslagbiljet nu vast is komen te staan dat belanghebbende het totaalbedrag van de aanslag op 3 september 2021 heeft voldaan. Hieruit blijkt dat belanghebbende in elk geval op dat moment het aanslagbiljet heeft ontvangen.
Is het bezwaarschrift te laat in ingediend?
5. Vast staat dat de dagtekening van het aanslagbiljet 30 juni 2021 is. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op 11 augustus 2021.
5.1.
Het bezwaarschrift is bij de heffingsambtenaar ontvangen op 1 april 2022. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend. Ook als de rechtbank ervan zou uitgaan dat belanghebbende pas op de dag van betaling (3 september 2021) bekend is geworden met het aanslagbiljet is het bezwaarschrift niet tijdig ingediend. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bezwaarschrift eerder op de post is gedaan.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
6. Belanghebbende heeft geen reden voor de termijnoverschrijding in bezwaar aangevoerd. Er is dus geen verontschuldiging voor het verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

7. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Immateriële schadevergoeding
7.1.
De gemachtigde van belanghebbende verzoekt om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De vraag is, áls er al sprake is geweest van spanning en frustratie, in hoeverre dat zo was bij belanghebbende. Gelet op het feit dat het bezwaar veel te laat is ingediend en terecht niet-ontvankelijk is verklaard, is het niet zonder meer aannemelijk dat belanghebbende nog spanning en frustratie had over de WOZ-beschikking en de daarmee samenhangende aanslag onroerendezaakbelasting.
7.2.
Blijkens de door gemachtigde overlegde volmacht zal een eventueel toe te kennen immateriële schadevergoeding aan gemachtigde toekomen. Uit de stukken blijkt niet dat deze vergoeding aan belanghebbende toekomt. Ook dat is een reden om het verzoek om immateriële schadevergoeding af te wijzen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 20 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.