In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 mei 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. uit [plaats], tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 4 augustus 2023 behandeld. Het beroep betreft de WOZ-beschikking voor het object [adres] met aanslagnummer [nummer] voor het jaar 2023, evenals de gelijktijdig opgelegde aanslag onroerendezaakbelasting. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard door de heffingsambtenaar, omdat het bezwaar te laat is ingediend. De rechtbank bevestigt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet. In dit geval was de dagtekening 1 februari 2023, waardoor de termijn eindigde op 15 maart 2023. Het bezwaarschrift is echter pas op 27 maart 2023 verzonden, wat betekent dat het niet tijdig is ingediend. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat het te laat indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen, omdat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en er geen bewijs is dat de belanghebbende spanning of frustratie heeft ervaren die een schadevergoeding rechtvaardigt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.