In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 mei 2025, wordt er geoordeeld over de beroepen van de belanghebbende tegen de bestreden uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 27 januari 2023. De beroepen zijn gericht op de WOZ-beschikkingen voor verschillende objecten in [plaats 2] over het jaar 2021, zoals vermeld op het aanslagbiljet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren niet tijdig zijn ingediend, waardoor de heffingsambtenaar deze terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft verder beoordeeld of het aanslagbiljet op de juiste wijze bekendgemaakt is en of het bezwaarschrift tijdig is ingediend. De dagtekening van het aanslagbiljet was 26 februari 2021, en de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 9 april 2021. Het bezwaarschrift is echter pas op 17 maart 2022 ontvangen, wat betekent dat het niet tijdig was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen verontschuldiging voor de termijnoverschrijding is gegeven door de gemachtigde van de belanghebbende.
Daarnaast is er een verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de rechtbank van mening is dat de belanghebbende geen spanning of frustratie heeft ervaren die voortkwam uit de WOZ-beschikkingen, gezien de te late indiening van de bezwaren. De rechtbank heeft de bestreden besluiten in stand gelaten en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet.