In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2025, wordt het beroep van een belanghebbende, woonachtig in Thailand, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 118.242. Tevens werd er belastingrente vergoed. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar door de inspecteur. Tijdens de zitting op 4 april 2024 was de belanghebbende afwezig, maar de rechtbank gaat verder met de beoordeling van de zaak.
De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aanslag en de belastingrentebeschikking correct heeft vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de lijfrente-uitkering die de belanghebbende ontving van de Goudse Schadeverzekeringen ten laste van de winst van de verzekeringsmaatschappij komt, wat Nederland het heffingsrecht geeft. De rechtbank verwijst naar de Overeenkomst tussen Nederland en Thailand, waarin wordt gesteld dat lijfrente-uitkeringen belast zijn in het woonland, maar dat Nederland ook kan heffen als deze uitkeringen ten laste komen van de winst van een in Nederland gevestigde onderneming. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is en dat de inspecteur dus terecht heeft gehandeld.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.