ECLI:NL:RBZWB:2025:3039

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
24/4903
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift inzake belastingaanslag voor buitenlandse belastingplichtige

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2025, wordt het beroep van een belanghebbende, woonachtig in Zwitserland, tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaarschrift tegen een belastingaanslag beoordeeld. De inspecteur van de Belastingdienst had op 8 november 2022 het bezwaar van de belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2021 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, omdat de inspecteur de procedure niet correct heeft gevolgd. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift, maar verklaart het bezwaar ongegrond. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen, omdat het verzoek binnen de vijfjaarstermijn was ingediend. De rechtbank concludeert dat Nederland op basis van het Verdrag met Zwitserland het recht heeft om belasting te heffen over de pensioenuitkeringen van de belanghebbende. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 51 aan de belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/4903

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (Zwitserland), belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar en de beslissing van de inspecteur op het verzoek om ambtshalve vermindering van 7 maart 2023
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.265 (de aanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende van 8 november 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de inspecteur het bezwaar in behandeling genomen als verzoek om ambtshalve vermindering en dat verzoek afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
Belanghebbende heeft zich bij brief van 3 maart 2025 afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt eerst of het beroep ontvankelijk is. Als het beroep niet-ontvankelijk is, dan kan de rechtbank dat beroep niet inhoudelijk beoordelen. Daarna beoordeelt de rechtbank of de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ontvankelijk. Verder is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.

Feiten

3. Belanghebbende woonde in 2021 in Zwitserland.
3.1.
Op 11 mei 2022 heeft belanghebbende als buitenlandse belastingplichtige aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2021 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 83.115 (de aangifte). Daarbij heeft hij aangegeven dat het verlaagde tarief van 15% van toepassing is. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt opgebouwd:
Pensioen, lijfrente of andere uitkering
- [pensioenfonds 1]
€ 69.263
€ 11.577 (LH)
- [pensioenfonds 2]
€ 8.253
€ 777 (LH)
- SVB
€ 5.599
€ 528 (LH)
Totaal
€ 83.115
3.2.
Met dagtekening 2 september 2022 is geautomatiseerd en conform de ingediende aangifte een voorlopige teruggave IB/PVV voor het jaar 2021 aan belanghebbende opgelegd.
3.3.
Bij brief van 8 november 2022 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de (voorlopige) aanslag. De inspecteur heeft de brief ontvangen op 15 november 2022 en aangemerkt als prematuur bezwaarschrift tegen de (definitieve) aanslag. De inspecteur heeft het bezwaar daarom op 7 maart 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft hij het bezwaar in behandeling genomen als verzoek om ambtshalve vermindering en dat verzoek afgewezen. In de uitspraak op bezwaar staat – voor zover relevant – het volgende:
“U heeft een inkomen over 2021 van € 71.265. U betaalt daar dan maximaal 15% belasting over. Het totaal verschuldigde bedrag aan belasting is 15% X € 71.256 = (afgerond)
€ 10.688. De door uw uitkerende instanties ingehouden loonheffing was over 2021
€ 12.822. Er is als gevolg hiervan teveel loonheffing ingehouden. Daarom heeft u recht op een teruggave van € 12.822 - € 10.688 = € 2.194. Uit de definitieve aanslag is gebleken er abusievelijk een hoger bedrag aan u is uitbetaald dan waar u eigenlijk recht op had. Dat heeft te maken met een correctie van het inkomen op de definitieve aanslag (€ 71.265) ten opzichte van de voorlopige aanslag (€ 83.115).”
3.4.
De inspecteur heeft een renseignement ontvangen waaruit volgt dat belanghebbende in 2021 een lagere pensioenuitkering van [pensioenfonds 1] heeft ontvangen van € 57.413.
3.5.
Daarom heeft de inspecteur de aanslag in afwijking van de aangifte opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft hij met dagtekening 6 december 2022 vastgesteld op € 71.265.
3.6.
De inspecteur heeft met dagtekening 7 mei 2023 een brief gestuurd. In het stuk staat, voor zover relevant:
“Betreft: Uitspraak op bezwaarschrift en beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering
(…)
Op 18 april 2023 ontving ik uw brief waarin u bezwaar maakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2021, aanslagnummer [bsn] .H.16.01, dagtekening van het aanslagbiljet 6 december 2022.
(…)
Ik verklaar uw bezwaar niet-ontvankelijk.”

Overwegingen

Ontvankelijkheid beroep
4. De rechtbank constateert dat de inspecteur de brief van 8 november 2022 heeft aangemerkt als (prematuur) bezwaar tegen de aanslag. Het bezwaar heeft hij daarom op
7 maart 2023 niet-ontvankelijk verklaard. De brief van belanghebbende van 12 april 2023 (door de inspecteur ontvangen op 18 april 2023) heeft de inspecteur eveneens aangemerkt als bezwaar tegen de aanslag. In dat kader heeft hij op 7 mei 2023 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar-niet ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn (zie 3.6). De rechtbank merkt gelet op de inhoud van de stukken op dat het niet mogelijk is om nogmaals dezelfde procedure over dezelfde aanslag te voeren. Het systeem van de wet verzet zich daartegen. Dit betekent dat de tweede ‘uitspraak op bezwaar’ geen rechtsgevolgen heeft. De inspecteur had de brief van belanghebbende van 12 april 2023 moeten doorzenden naar de rechtbank als zijnde beroepschrift tegen de al bestaande uitspraak op bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep, dat zich richt tegen de uitspraak op bezwaar van 7 maart 2023, ontvankelijk.
Ontvankelijk bezwaar
4.1.
De inspecteur heeft de rechtbank verzocht om de zaak inhoudelijk te beoordelen. De tijdigheid van het bezwaarschrift is niet langer in geschil en zal de rechtbank niet ambtshalve toetsen. [1] Dit betekent dat het beroep gegrond is.
De aanslag IB/PVV
4.2.
De inspecteur kan een te hoog vastgestelde belastingaanslag ambtshalve verminderen, tenzij vijf jaren zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. [2]
4.3.
De rechtbank stelt vast dat het verzoek om ambtshalve vermindering binnen de vijfjaarstermijn is ingediend. De inspecteur heeft het bezwaarschrift terecht aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering en dat verzoek afgewezen. Tegen deze beslissing moest belanghebbende als uitgangspunt eerst bezwaar maken. Omdat hij dat niet heeft gedaan, heeft de inspecteur ingestemd met het overslaan van de bezwaarfase (prorogatie). De rechtbank begrijpt uit de brief van belanghebbende van 27 maart 2025 dat hij hiermee instemt. Dat betekent dat de rechtbank de zaak inhoudelijk zal beoordelen.
De aanslag IB/PVV (inhoudelijk): het heffingsrecht over de pensioenuitkeringen
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat Nederland naar nationaal recht kan heffen over de pensioenuitkeringen.
4.5.
Vanaf 1 januari 2021 is het Verdrag [3] tussen Nederland en Zwitserland ter voorkoming van dubbele belasting gewijzigd, waardoor Nederland op grond van het verdrag het heffingsrecht (tot maximaal 15%) heeft gekregen over pensioenuitkeringen van periodieke aard. [4]
4.6.
Belanghebbende voert aan dat hij een bronbelasting van 15% over zijn pensioenuitkeringen van [organisatie] en de SVB te hoog vindt, omdat hij niet meer woonachtig is in Nederland.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat Nederland op grond van het Verdrag heffingsbevoegd is om belasting te heffen tot een maximaal tarief van 15% over de door belanghebbende ontvangen pensioenuitkeringen. Daarbij komt dat belanghebbende een hogere teruggave heeft ontvangen dan waar hij aanvankelijk recht op had (zie 3.3). In zoverre belanghebbende meent dat de verdragswijziging een inbreuk maakt op het ongestoord genot van zijn eigendom, oordeelt de rechtbank gelijk aan de eerdere uitspraak van deze rechtbank in dit kader van 6 juni 2023 [5] - rechtsoverweging 3.8 tot en met 3.12 – en slaagt dit beroep om de redenen genoemd in die overwegingen, niet. Dit betekent dat de aanslag niet naar een te hoog bedrag is opgelegd en daarmee heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is voor zover het ziet op de niet-ontvankelijkheidverklaring van het bezwaarschrift van 8 november 2022 gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de niet-ontvankelijkheidverklaring.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover dat betrekking heeft op de niet-ontvankelijkheidverklaring van het bezwaarschrift van 8 november 2022;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar welke betrekking heeft op de niet-ontvankelijkheidverklaring;
  • verklaart het bezwaar ongegrond;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 16 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [6]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie in dat kader de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500.
2.Artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) en artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (UR IB 2001).
3.Het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting, geldend vanaf 30 november 2020 (het Verdrag).
4.Artikel 18, eerste lid, van het Verdrag.
5.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 6 juni 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3875.
6.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.