In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juni 2023, behandeld onder de zaaknummers 22/1361 en 22/1362, staat de belastingheffing op pensioeninkomsten van een inwoner van Zwitserland centraal. De belanghebbende, die sinds 1 mei 2000 in Zwitserland woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de inhouding van loonheffing op zijn pensioeninkomsten over de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 september 2021. De inspecteur van de belastingdienst heeft het bezwaar voor de eerste periode niet-ontvankelijk verklaard en voor de tweede periode ongegrond. De rechtbank heeft de beroepen op 25 april 2023 behandeld, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door zijn zoon en de inspecteur vertegenwoordigd was door drie inspecteurs.
De rechtbank oordeelt dat het bezwaar met betrekking tot de eerste periode ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de belanghebbende niet op de hoogte was van de bezwaartermijn. De rechtbank stelt vast dat de wijziging van artikel 18 van het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland, die op 1 januari 2021 in werking is getreden, voldoende voorzienbaar was en geen ongeoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht van de belanghebbende oplevert. De rechtbank concludeert dat de inhouding van loonheffing op basis van de juiste grondslag en voor de juiste bedragen heeft plaatsgevonden. De rechtbank verklaart het beroep in zaaknummer 22/1361 gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, verklaart het bezwaar ongegrond en verklaart het beroep in zaaknummer 22/1362 ongegrond. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 448.
Deze uitspraak benadrukt de juridische implicaties van de wijziging van belastingverdragen en de gevolgen voor pensioeninkomsten van emigranten, waarbij de rechtbank de belangen van de belastingplichtige en de wettelijke bepalingen zorgvuldig afweegt.