In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 januari 2025, wordt het verzoek van belanghebbende B.V. om de inspecteur van de belastingdienst te veroordelen in de proceskosten beoordeeld. Belanghebbende had eerder een beroep ingesteld tegen een besluit van de inspecteur van 22 december 2023, maar trok dit beroep in nadat er een buitengerechtelijke oplossing was gevonden. De rechtbank verzocht belanghebbende om een opgave van de gemaakte proceskosten, maar deze reageerde hier niet op. De inspecteur gaf aan dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen, omdat de werkgever in de loonaangifte over de maanden mei tot en met juli 2022 een verkeerde indicatie had aangevinkt. De rechtbank stelde vast dat de inspecteur pas na het indienen van het beroep tegemoet was gekomen aan de verzoeken van belanghebbende, wat leidde tot de conclusie dat de noodzaak om beroep in te stellen niet uitsluitend aan belanghebbende te wijten was. Hierdoor werd het verzoek om proceskostenveroordeling voor de beroepsfase toegewezen, terwijl het verzoek voor de bezwaarfase werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde de inspecteur tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan belanghebbende, met een wegingsfactor van 0,5 voor de werkzaamheden van de gemachtigde. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet.