ECLI:NL:RBZWB:2025:3132

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
02-316647-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing, afdreiging en mishandeling met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 22 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met anderen is beschuldigd van het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing, afdreiging en mishandeling. De feiten vonden plaats op 1 en 2 oktober 2024, waarbij het slachtoffer, een jonge vrouw, door de verdachte en zijn medeverdachten werd gedwongen om geld en haar telefoon af te geven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de verklaring van het slachtoffer als betrouwbaar werd aangemerkt en ondersteund door objectieve bewijsmiddelen, zoals camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 62 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 150 uren. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een contactverbod met het slachtoffer en medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van groepsaansprakelijkheid en hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schade die het slachtoffer had geleden. De vordering van de benadeelde partij werd deels toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 2.900,- aan schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-316647-24
vonnis van de meervoudige kamer van 22 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. L.C. de Lange, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. samen met anderen [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden;
2. samen met anderen [slachtoffer] heeft afgeperst van een geldbedrag en een telefoon, dan wel dat geldbedrag en die telefoon van haar heeft gestolen, terwijl die diefstal werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld;
3. samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] en haar vader af te dreigen;
4. [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en zij baseert zich hierbij op betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] , die zij consistent acht en die door meerdere objectieve bewijsmiddelen wordt ondersteund. Ten aanzien van feit 2 kan enkel ten aanzien van het geldbedrag bewezen worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing zoals primair tenlastegelegd en zij vordert verdachte ten aanzien van de telefoon partieel vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor wat betreft de feiten 2 en 4 aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de feiten 1 en 3 bepleit de verdediging vrijspraak. Ten aanzien van feit 1 stelt de verdediging dat dit enkel gebaseerd is op de verklaring van [slachtoffer] en dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat. Daarnaast ontbreekt een voor medeplegen vereiste intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte. Volgens de verdediging volgt uit het dossier niet dat verdachte op enige manier betrokken is geweest bij feit 3 en ontbreekt ook ten aanzien van dat feit een voor medeplegen vereiste bijdrage van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1, 2 en 4Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij [slachtoffer] samen met anderen wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd, haar samen met anderen heeft afgeperst van een geldbedrag en haar telefoon en haar heeft mishandeld.
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op 1 oktober 2024 omstreeks 21:45 uur kreeg de politie een melding van een vermissing van [slachtoffer] . Enkele uren later, op 2 oktober 2024 omstreeks 00:30 uur, kreeg de politie de melding dat [slachtoffer] door personeel van de Nederlandse Spoorwegen was aangetroffen op Centraal Station Utrecht. Medewerker Veiligheid en Service [getuige] had [slachtoffer] enkele minuten daarvoor geëmotioneerd aangetroffen en zij had hem verteld dat zij door haar ex-vriend en meerdere andere jongens was meegenomen vanaf Breda, dat zij van haar ex-vriend in de kofferbak moest stappen en ze naar een bos zijn gereden. Ze moest € 900,- overmaken en als zij dit niet zou doen dan werd zij achtergelaten in het bos. Ze had een klap gekregen en haar keel was dichtgeknepen door één van de jongens. In haar nek nam [getuige] rode afdrukken waar. [verbalisant] heeft een dag later een blauwe plek en een lichte zwelling op de rechterwang van [slachtoffer] waargenomen. [slachtoffer] was eerder op die avond van 1 oktober met een grijze Volkswagen Golf met [kenteken] opgehaald door haar ex-vriend [medeverdachte 1] . In deze auto bevonden zich ook [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] betrof de bestuurder en [medeverdachte 2] de bijrijder. Rechts achterin het voertuig zat [verdachte] en links achterin het voertuig zat [medeverdachte 3] . Over wat er in de auto is gebeurd lopen de lezingen uiteen. [verdachte] beroept zich op zijn zwijgrecht.
De verklaring van aangeefster
[slachtoffer] heeft op 2 oktober 2024 direct na het incident aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat zij op 1 oktober 2024 werd gebeld door haar ex-vriend [medeverdachte 1] . Hij was met zijn broertje [medeverdachte 2] onderweg naar [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft buiten haar woning op [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gewacht en zij kwamen omstreeks 21:10 uur aan in de straat van [slachtoffer] . Naast [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zaten ook [verdachte] en [medeverdachte 3] in de auto. [medeverdachte 1] vertelde [slachtoffer] dat zij twee opties had: of hij zou met haar moeder gaan praten en hun huis laten ontploffen of [slachtoffer] moest met hem mee. Omdat [slachtoffer] bang was dat [medeverdachte 1] haar familie pijn zou doen, is zij met [medeverdachte 1] meegegaan. Zij moest van hem plaatsnemen in de kofferbak van zijn auto en haar telefoon aan hem afgeven. Vervolgens is [medeverdachte 1] gaan rijden en na ongeveer een kwartier heeft hij de auto gestopt in een bos en de kofferbak geopend. [slachtoffer] zag op dat moment [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] buiten de auto staan. [medeverdachte 2] gaf aan dat [slachtoffer] met [medeverdachte 1] moest oplossen hoe zij hen zou gaan betalen, waarop [verdachte] zei dat [slachtoffer] € 1.000,- voor hen moest regelen. [slachtoffer] kreeg vervolgens haar telefoon terug om geld te regelen bij vriendinnen, terwijl [verdachte] haar instructies gaf. Ook moest zij haar bankrekening aan [verdachte] laten zien. Er stond op dat moment € 904,- op haar rekening. Vervolgens zijn de verdachten de auto ingestapt en moest [slachtoffer] op de achterbank plaatsnemen tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] in. In de auto werd de telefoon van [slachtoffer] weer afgepakt en toen zij aangaf haar telefoon terug te willen heeft [verdachte] gedreigd haar te slaan. [medeverdachte 1] heeft de auto vervolgens naar Breda gereden naar een pinautomaat naast een gamehal. [verdachte] is met [slachtoffer] meegelopen en toen het pinnen niet lukte, zijn ze teruggelopen naar de auto. [verdachte] heeft vervolgens de telefoon van [slachtoffer] gepakt en € 900,- van haar rekening op een andere rekening gestort. Om de overboeking te laten slagen moest [slachtoffer] de code van haar rekening intoetsen. [medeverdachte 1] gaf vervolgens aan dat [slachtoffer] haar telefoon niet meer terug zou krijgen en is vervolgens naar Utrecht gereden. [verdachte] zei dat hij [slachtoffer] misschien ergens in een bos wilde achterlaten, waarna [medeverdachte 2] zei dat ze haar op Utrecht CS zouden afzetten waarna ze maar moest zien hoe ze terug zou komen. [slachtoffer] vroeg tijdens het rijden wederom aan [verdachte] of zij haar telefoon terug mocht. [verdachte] zat op dat moment rechts van [slachtoffer] . Hij heeft vervolgens zijn linkerarm om de nek van [slachtoffer] gedaan. Daarna heeft hij met zijn rechterhand de keel van [slachtoffer] vastgepakt en in haar keel geknepen. Toen [verdachte] haar keel losliet, heeft [slachtoffer] meermalen haar telefoon teruggevraagd. [verdachte] heeft daarop wederom de nek van [slachtoffer] vastgepakt en haar een stomp op haar hoofd en een klap op haar wang gegeven. Enige tijd later is de auto nog bij een tankstation gestopt en zo’n twintig minuten later kwamen ze met de auto aan op het station te Utrecht, waar [slachtoffer] , zonder telefoon, de auto uit moest stappen. Tijdens het uitstappen stonden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] naast de auto. Nadat [slachtoffer] is uitgestapt, is de auto met daarin [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] weggereden.
[slachtoffer] is vervolgens nog aanvullend verhoord bij de politie. Ook heeft zij een klacht bij de hulpofficier van justitie ingediend en later is zij nog gehoord bij de rechter-commissaris.
De waardering van het bewijs
De rechtbank dient te beoordelen of de verklaring van [slachtoffer] als betrouwbaar kan worden aangemerkt en vervolgens of die verklaring wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarbij merkt de rechtbank op dat niet voor ieder onderdeel van de tenlastelegging twee bewijsmiddelen nodig zijn.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] direct na het incident bij [getuige] haar verhaal heeft gedaan, dat zij vlak daarna aangifte heeft gedaan en dat zij in haar verklaringen bij [getuige] , de politie en later ook bij de rechter-commissaris consistent en gedetailleerd heeft verklaard over wat haar is overkomen. Ook heeft [slachtoffer] verklaard over details waarvan zij op dat moment niet kon weten dat die details belangrijk zijn. Verder acht de rechtbank van belang dat [slachtoffer] zich niet enkel beschuldigend en negatief heeft uitgelaten over haar ex-vriend [medeverdachte 1] en dat zij haar verhaal in latere verklaringen ook niet groter heeft gemaakt. Bovendien bevat het dossier niets dat haar verklaring weerlegt. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de aangifte van [slachtoffer] dan ook betrouwbaar en geloofwaardig. Zij gaat dan ook uit van deze aangifte.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer] wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Zo laten de camerabeelden van zowel het centrum in Breda als die bij Centraal Station Utrecht de route die met de auto is afgelegd zien en die route komt overeen met wat [slachtoffer] daarover heeft verklaard. Op de camerabeelden van het centrum Breda is te zien dat een grijze Volkswagen Golf bij een pinautomaat nabij een gamehal stopt en dat er twee mannen, aan de linker- en rechterachterzijde van het voertuig uitstappen. Vervolgens stapt er ook een vrouw uit die daarna iets lijkt te doen bij een pinautomaat. Een van de mannen loopt naar de vrouw toe en doet ook iets bij de pinautomaat. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw [slachtoffer] betreft en de man die naar haar toe loopt [verdachte] . De andere man die is uitgestapt betreft [medeverdachte 3] . Op de camerabeelden bij Centraal Station Utrecht is te zien dat de bestuurder en de passagier aan de linker achterzijde van de auto uitstappen en dat vervolgens een vrouw uitstapt. De bestuurder en passagier stappen vervolgens de auto weer in, terwijl de vrouw achterblijft. Vervolgens rent zij in de richting van het station. De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw op de beelden [slachtoffer] is. Op het station treft [getuige] vervolgens een emotionele [slachtoffer] aan met rode afdrukken in haar nek. Het letsel is een dag later bovendien waargenomen door [verbalisant] en vastgelegd op foto’s zoals getoond ter zitting.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn op 2 oktober 2024 aangehouden in de grijze Volkswagen Golf met [kenteken] en het voertuig is door de politie in beslag genomen. Uiteindelijk is in het dashboardkastje van dit voertuig de telefoon van [slachtoffer] aangetroffen. Op de in beslag genomen telefoon van [verdachte] is een Snapchatgesprek met [medeverdachte 1] aangetroffen, waarin [medeverdachte 1] aan [verdachte] heeft gestuurd “Nee maar we hebben haar tel”. Verder heeft [medeverdachte 1] naar [verdachte] gestuurd “Je moest der harder slaan”, hetgeen de aangifte ten aanzien van de mishandeling (feit 4) ondersteunt.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 1 oktober 2024 omstreeks 22:00 uur werd gebeld door [verdachte] met de mededeling dat er € 900,- naar haar was overgemaakt en dat zij dit geld naar de rekening van [verdachte] moest overmaken. Uit de analyse van de bankrekening van [verdachte] blijkt dat er op 1 oktober om 22:55 uur een bijschrijving van € 900,- plaatsvond, afkomstig van de rekening van [getuige 2] . Vervolgens vinden er vanaf de rekening van [verdachte] overboekingen plaats naar de medeverdachten. Deze overboekingen hebben plaatsgevonden via tikkies. Er kan via Tikkie geen geld worden overgeboekt zonder dat de ontvanger van het geld daarvoor een verzoek heeft gestuurd.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1)
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Uit de jurisprudentie volgt dat voor een wederrechtelijke vrijheidsberoving niet vereist is dat het slachtoffer daadwerkelijk opgesloten wordt. Er moet bezien worden of de handelingen in onderling verband en samenhang bezien met zich brengen dat sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving.
[medeverdachte 1] heeft tegen [slachtoffer] gezegd dat hij met haar moeder zou gaan praten en hun huis zou laten ontploffen of dat zij met hem mee moest. Omdat [slachtoffer] hierdoor bang was, heeft zij op aanwijzing van [medeverdachte 1] plaatsgenomen in de kofferbak van de auto en daarbij haar telefoon aan hem moeten afgeven. Vervolgens is de auto met [medeverdachte 1] als bestuurder weggereden. Deze handelingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden aangemerkt dan als een wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] door [medeverdachte 1] .
Het geheel aan handelingen die daarna plaatsvinden, moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als het laten voortduren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. [slachtoffer] wordt immers met de auto naar een voor haar onbekende plek in een bos gebracht waarna zij geld moet gaan regelen voor de jongens. Daarna wordt zij op de achterbank van de auto tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] in meegenomen naar een pinautomaat in het centrum van Breda om geld voor hen te gaan pinnen en uiteindelijk wordt zij afgezet bij Centraal Station Utrecht. In de auto is volgens [slachtoffer] sprake van een dreigende en intimiderende sfeer, wordt zij mishandeld en kan zij niet vrijelijk beschikken over haar telefoon, die van haar is afgepakt.
Het enkele feit dat [slachtoffer] bij de rechter-commissaris verklaart dat zij in het bos de keuze heeft gekregen om daar alleen achter te blijven, maakt onder de genoemde omstandigheden niet dat daarna geen sprake meer is van een vrijheidsberoving. De optie om in het donker, laat in de avond alleen op een voor haar onbekende plek in een bos zonder telefoon achter te blijven, was immers voor [slachtoffer] geen reëel alternatief.
Afpersing (feit 2)
Zoals hierboven vermeld hing in de auto een dreigende en intimiderende sfeer en moest [slachtoffer] geld regelen. Haar telefoon moest zij afgeven en kreeg zij zo nu en dan enkel terug om geld te regelen bij vriendinnen en om haar bankrekening te laten zien. Vervolgens is zij, terwijl [verdachte] bij haar liep en [medeverdachte 3] in de buurt bleef, meegenomen naar een pinautomaat. Toen het pinnen niet lukte moest zij de code op haar bankapp intoetsen waarna [verdachte] het geld, via de rekening van [getuige 2] , op zijn eigen rekening heeft gestort. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] is afgeperst van een geldbedrag en haar telefoon. Anders dan de officier van justitie gaat de rechtbank ook uit van afpersing van de telefoon, nu [slachtoffer] zelf heeft verklaard dat zij deze direct moest afgeven aan [medeverdachte 1] . Vanaf dat moment was zij de beschikkingsmacht over haar telefoon kwijt.
Medeplegen
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake is van medeplegen. Daarbij stelt zij voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de wederrechtelijke vrijheidsberoving het volgende. Op het moment dat [slachtoffer] moest plaatsnemen in de kofferbak stond enkel [medeverdachte 1] buiten de auto. Onduidelijk is gebleven hoe zij in de kofferbak heeft gezeten of gelegen, en of deze was afgesloten. Er is niet gebleken van een voorafgaande afspraak of handelingen van [verdachte] in dit verband. Het enkele feit dat [verdachte] op dat moment in de auto zat en niet heeft ingegrepen, is zeer kwalijk, maar onvoldoende om van medeplegen te kunnen spreken. Er zijn geen andere feiten of omstandigheden gebleken die maken dat sprake was van een in dat verband vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank zal [verdachte] dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Dat is anders ten aanzien van het medeplegen van het laten voortduren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Vanaf het moment dat [slachtoffer] op de voor haar onbekende plek in het bos weer in de auto stapt, is naar het oordeel van de rechtbank een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en twee van de andere jongens. Volgens de verklaring van [slachtoffer] zijn zij immers allemaal uitgestapt op die plek, waarna [slachtoffer] uit de kofferbak is gelaten en is in aanwezigheid van alle jongens besproken dat zij geld moest gaan regelen. Dit lukte ter plekke niet en daarom is [slachtoffer] in de auto zittend tussen twee van de jongens meegenomen naar een pinautomaat. Tijdens deze rit had zij tegen haar zin niet de vrije beschikking over haar telefoon. Daarnaast moet de voor [slachtoffer] bedreigende en intimiderende sfeer en de mishandeling van [slachtoffer] kenbaar zijn geweest voor alle aanwezigen in de auto, nu zij met in totaal vijf personen in een niet al te grote auto zaten.
[verdachte] en zijn medeverdachten zijn vanaf het moment dat [slachtoffer] in de auto stapte tot het moment dat zij werd afgezet bij Centraal Station Utrecht erbij gebleven en zij hebben zich op geen enkel moment aan de situatie onttrokken. [verdachte] zat naast [slachtoffer] op de achterbank, is met [slachtoffer] uitgestapt bij de pinautomaat, heeft met haar bij de pinautomaat gestaan en is daarna met haar naar de auto teruggelopen. Ook heeft hij actief bijgedragen aan de intimiderende en bedreigende sfeer in de auto. Daarbij is door [verdachte] tijdens de rit geweld gebruikt tegen [slachtoffer] . [medeverdachte 2] heeft tijdens de rit gezegd dat zij [slachtoffer] (pas) bij Centraal Station Utrecht uit de auto laten.
Ten aanzien van de afpersing wordt als volgt overwogen. De vier verdachten zijn vanaf het moment dat [slachtoffer] in de kofferbak van de auto stapte tot het moment dat zij bij Centraal Station Utrecht weer uit de auto stapte aanwezig geweest. De auto betrof een Volkswagen Golf met daarin in totaal vijf personen. Voor zover de verdachten de verweten handelingen in de auto al niet zelf hebben verricht, moeten zij hebben meegekregen dat sprake was van een intimiderende en dreigende sfeer, dat [slachtoffer] geld moest regelen en dat het geld daadwerkelijk van haar bankrekening is afgehaald, dat zij haar telefoon niet terugkreeg, hoewel zij daar wel om vroeg en dat zij is mishandeld. Vervolgens hebben de medeverdachten allemaal gedeeld in de buit nadat zij een tikkie hebben gestuurd naar [verdachte] . Het sturen van een tikkie betreft een actieve handeling vanuit de verdachten die, mede gelet op het tijdstip waarop dit is gebeurd, niet anders geïnterpreteerd kan worden dan als het maken van aanspraak op de buit. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van medeplegen ten aanzien van feit 1 en 2.
Feit 4
Gelet op de aangifte van [slachtoffer] , het geconstateerde letsel en het Whatsapp-gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] waarin werd geschreven dat [verdachte] haar harder moest slaan, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] [slachtoffer] samen met anderen wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd gehouden en haar samen met anderen heeft afgeperst. [verdachte] heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer] .
Feit 3
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] en haar vader af te dreigen.
De verklaring van aangeefster
In de avond van 2 oktober 2024 heeft [slachtoffer] wederom aangifte gedaan, omdat haar familie, waaronder haar vader, meerdere bedreigende berichten ontving, verstuurd vanaf de telefoon van [slachtoffer] . In de berichten stond dat er geld moest worden afgegeven, omdat er anders filmpjes van [slachtoffer] openbaar zouden worden gemaakt. [slachtoffer] heeft verklaard dat op haar telefoon naaktfimpjes stonden en dat zij bang was dat deze doorgestuurd zouden worden. Ter ondersteuning van de dreigementen is er een aantal filmpjes van de telefoon van [slachtoffer] naar het toestel van haar moeder gestuurd. Dit betroffen filmpjes op de telefoon van [slachtoffer] waarin zij bovenop een man zit terwijl zij lachgasballonnen gebruikt en zij danst met een handdoek omgewikkeld.
De waardering van het bewijs
De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat zij de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar en geloofwaardig acht. Ook ten aanzien van feit 3 gaat zij uit van deze aangifte.
Deze aangifte wordt ondersteund door de berichten die vanaf de telefoon van [slachtoffer] naar haar moeder en haar vader zijn gestuurd. Deze berichten zijn naar het oordeel van de rechtbank van een dreigende toon en daarin staat dat er betaald moet worden omdat anders “alles online wordt gegooid”.
Nu het delict niet is voltooid, is sprake van een poging.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier volgt dat deze berichten door [verdachte] en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] zijn gestuurd. Zij overweegt daartoe het volgende. Op 2 oktober 2024 vond er vanaf 11:18 uur een Snapchatgesprek plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] . In dit gesprek heeft [verdachte] naar [medeverdachte 1] gestuurd “Heeft die wijf nog wat gezegd”, waarop [medeverdachte 1] heeft teruggestuurd “Nee maar we hebben haar tel”. [verdachte] heeft daarop gezegd “Ze gaat nog krijgen bro” en “We gaan haar leeg trekken”. De telefoon van [verdachte] heeft op 2 oktober 2024 op meerdere tijdstippen verbinding gemaakt met de bluetooth van de auto van [medeverdachte 1] . Deze tijdstippen komen overeen met de tijdstippen waarop met de telefoon van [slachtoffer] berichten naar haar familie zijn gestuurd. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zich op het moment dat de berichten naar de familie van [slachtoffer] werden gestuurd samen in de auto van [medeverdachte 1] bevonden. [slachtoffer] heeft de avond daarvoor haar telefoon bij [medeverdachte 1] moeten achterlaten en haar telefoon is later ook in zijn auto aangetroffen. In het verweer dat de bluetoothconnectie niets zegt over waar [verdachte] zich op dat moment bevond, gaat de rechtbank niet mee. Immers, jongeren zijn in de huidige tijdsgeest zo vervlochten met hun telefoon, dat het zonder nadere toelichting niet in de rede ligt dat [verdachte] deze ergens achter heeft gelaten. Daar komt bij dat [verdachte] op 2 oktober 2024 wederom [getuige 2] heeft benaderd met het gegeven dat er nog € 1.000,- overgemaakt zou worden.
Uit het voorgaande volgt dat [verdachte] en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] nauw en bewust hebben samengewerkt, doordat zij samen met de telefoon van [slachtoffer] berichten naar haar en haar vader hebben gestuurd om hen af te dreigen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] samen met zijn medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gepoogd [slachtoffer] en haar vader af te dreigen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 1 oktober 2024 tot en met 2 oktober 2024 te Breda en Utrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd gehouden, door
- de telefoon van die [slachtoffer] af te nemen, en
- die [slachtoffer] op de achterbank van het voertuig te laten plaatsnemen en die [slachtoffer] op de achterbank te houden en te vervoeren;
feit 2 primair
op 1 oktober 2024 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten 900 euro en een telefoon die aan [slachtoffer] toebehoorden door een dreigende en intimiderende sfeer te doen ontstaan en binnen die voornoemde sfeer die [slachtoffer] de woorden toe te voegen dat, verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer] pijn zouden doen als zij, [slachtoffer] , niet mee zou werken en die [slachtoffer] de woorden toe te voegen:
dat zij het met [medeverdachte 1] moet gaan oplossen en dat zij hen, verdachte en/of zijn mededader(s) moet gaan betalen en dat zij, [slachtoffer] , 1000 euro moest gaan regelen en dat zij, [slachtoffer] de code van haar rekening moet intoetsen en dat zij, [slachtoffer] (gelet op voornoemde dreigende en intimiderende sfeer) haar code heeft ingetoetst;
feit 3
op 2 oktober 2024 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door hem en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met openbaring van een geheim [slachtoffer] en de vader van die [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van enig goed, te weten een of meerdere geldbedragen, die aan die [slachtoffer] en/of de vader van die [slachtoffer] toebehoorde(n) door:
dwingende en dreigende uitlatingen te doen inhoudende dat hij, verdachte en/of zijn mededader filmpjes van die [slachtoffer] openbaar zou maken, als zij, [slachtoffer] een of meerdere geldbedragen niet zou sturen en/of geven en/of doen toekomen/overmaken en/of dat zij, [slachtoffer] een probleem heeft met jongens en hen moet betalen omdat verdachte, en/of zijn mededader dingen met die [slachtoffer] en/of haar familie gaan doen en door een of meerdere videobestanden naar de moeder van die [slachtoffer] te versturen (waarop die [slachtoffer] een lapdance geeft aan een man waarbij ze rijdende beweging maakt op de schoot van de man en waarbij zij, [slachtoffer] een ballon in haar mond heeft en een videobestand waarbij zij, [slachtoffer] , terwijl zij een handdoek om haar lichaam heeft, aan het dansen is), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 4
op 1 oktober 2024 in Nederland [slachtoffer] heeft mishandeld door een arm om de nek van die [slachtoffer] te plaatsen en te houden en de keel van die [slachtoffer] vast te pakken en daarin te knijpen en dicht te houden en die [slachtoffer] tegen het hoofd te stompen en die [slachtoffer] in het gezicht te slaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 62 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Zij vordert daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan. Zij vordert daarnaast om aan verdachte op te leggen een werkstraf van 100 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om in geval van een veroordeling een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, gecombineerd met een voorwaardelijk deel voor een kader voor juiste hulp en begeleiding.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met anderen [slachtoffer] van haar vrijheid beroofd gehouden en haar vervolgens afgeperst. Ook heeft verdachte samen met een ander gepoogd [slachtoffer] en haar vader af te dreigen en verdachte heeft [slachtoffer] mishandeld. Hij heeft samen met zijn medeverdachten [slachtoffer] meegenomen met de auto, gedreigd met geweld om een geldbedrag van haar te verkrijgen en hij heeft vervolgens daadwerkelijk geweld gebruikt. Een dag later hebben verdachte en zijn medeverdachte gedreigd (naakt)filmpjes van [slachtoffer] openbaar te maken als zij of haar vader geen geld zouden overmaken. Verdachte heeft tweemaal, zowel op 1 als op 2 oktober 2024, een bewuste keuze gemaakt om zich schuldig te maken aan strafbare feiten. Hoewel er geen sprake lijkt te zijn van een vooropgezet plan, lijkt verdachte wel een leidende rol in het geheel te hebben aangenomen. [slachtoffer] heeft door het handelen van verdachte en zijn medeverdachten zeer angstige momenten doorgemaakt. Dit beschrijft zij ook in haar schriftelijke slachtofferverklaring. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort feiten hier nog lange tijd psychische gevolgen van kunnen ondervinden. Verdachte heeft zich om deze gevolgen niet bekommerd en enkel gehandeld uit eigen (financieel) gewin.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het psychologisch rapport van 31 maart 2025, opgemaakt door [psycholoog] . Daaruit volgt dat bij verdachte geen sprake is van een psychische stoornis, dan wel verstandelijke beperking. Wel worden er uitdagingen gezien in zijn cognitie, lijken zijn morele- en gewetensontwikkeling onvoldoende ontwikkeld, is er mogelijk sprake van negatieve beïnvloeding door vrienden en hebben zijn ouders onvoldoende grip op hem. Wegens de ontkennende houding van verdachte heeft de psycholoog geen advies over de mate van toerekenen kunnen opstellen. Het recidiverisico wordt enerzijds ingeschat als matig, omdat er sprake is van kwetsbaarheden die de kans op herhaling vergroten. Anderzijds zijn de sterke band die verdachte met zijn ouders heeft, zijn motivatie voor school en werk, zijn emotionele veerkracht en zijn zelfcontrole belangrijke beschermende factoren die de kans op recidive verminderen. Deze beschermende factoren kunnen echter onder druk komen te staan als de sociale invloeden op verdachte negatief blijven. Gelet op het cognitieve niveau en de zelfpresentatie van verdachte is duidelijk dat hij op het niveau van een minderjarige functioneert. De psycholoog ziet dan ook geen reden om bij een veroordeling het volwassenstrafrecht toe te passen. Ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling en recidivepreventie adviseert de psycholoog om aan verdachte cognitieve gedragstherapie als onderdeel van de ITB-Harde Kern maatregel op te leggen en om deze ITB-Harde Kern maatregel te verlengen met één jaar.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad)van 1 mei 2025. Daaruit volgt dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Wel is sprake van meerdere beschermende factoren die de kans op herhaling verminderen, zoals school, werk en vaardigheden. Daarnaast zijn er ook risicofactoren aanwezig die de kans op herhaling vergroten. Die risicofactoren zijn het meest gelegen in de domeinen relaties, houding en gezin. De Raad merkt daarbij op dat deze risicofactoren ernstig zijn en een serieus risico vormen voor herhaling. Zij adviseert om aan verdachte op te leggen een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden in elk geval toezicht door de jeugdreclassering en de ITB-Harde Kern maatregel. Verdachte houdt zich in het kader van een schorsing al geruime tijd aan deze voorwaarden en gebleken is dat hij baat heeft bij de strakke kaders die hierin gesteld worden. Verder adviseert de Raad als bijzondere voorwaarden op te leggen het meewerken aan het behouden of zoeken van dagbesteding en vrijetijdsbesteding, het meewerken aan behandeling, een contactverbod met de medeverdachten en het slachtoffer en een locatieverbod voor de gemeente Breda. Om voortgang van het reeds ingezette (begeleidings)traject te borgen, adviseert de Raad om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Naast een voorwaardelijke straf vindt zij ook een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf passend. Een leerstraf vindt de Raad niet geïndiceerd.
De heer [naam 1] van de Raad heeft daar ter zitting aan toegevoegd vertrouwen te hebben in de toekomst van verdachte, mits de voorwaarden zoals geadviseerd worden opgelegd. Gelet op de zorgen die de Raad heeft over verdachte, adviseert [naam 1] de rechtbank om de proeftijd op twee jaar te stellen. [naam 1] acht bovendien cognitieve gedragstherapie noodzakelijk.
Ter zitting heeft de heer [naam 2] , jeugdreclasseerder, verklaard dat verdachte goed meewerkt aan zijn schorsingsvoorwaarden. Hij loopt momenteel, uit hoofde van een schorsing van de voorlopige hechtenis ten aanzien van een ander strafbaar feit, al ruim een jaar in de ITB-Harde Kern maatregel. Hoewel de ouders van verdachte betrokken zijn bij hem, zijn er zorgen over het gebrek aan grip dat zij op hem hebben. Verdachte heeft onlangs zijn diploma kunnen behalen en volgt op dit moment een opleiding op mbo niveau 2. [naam 2] heeft wel zorg om het gegeven dat verdachte zich op het oog keurig lijkt te houden aan zijn voorwaarden, maar bij een veroordeling desondanks deze ernstige strafbare feiten heeft gepleegd. In geval van een veroordeling wordt verdachte aangemeld voor een intake voor een forensische behandeling, bestaande uit cognitieve gedragstherapie.
Verdachte is ter zitting verschenen, maar heeft daar geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen. Ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden heeft hij verklaard dat het contact met de reclassering goed verloopt en dat het hem helpt. Verder heeft hij aangegeven cognitieve gedragstherapie niet nodig te vinden en dat hij ook op andere vlakken geen hulp nodig heeft, maar dat hij, indien hem voorwaarden worden opgelegd, daar wel aan zal meewerken.
Strafoplegging
Bij de oplegging van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ten aanzien van jeugdige verdachten. De rechtbank houdt er in strafverzwarende zin rekening mee dat de feiten samen met een of meer anderen zijn gepleegd, dat sprake is van een kwetsbaar slachtoffer, dat er geweld is gebruikt en dat de dag na de wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing verdachte het slachtoffer (en haar vader) ook nog heeft afgedreigd. Gelet op de ernst van de feiten en de genoemde strafverzwarende omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie, die langer voortduurt dan het reeds uitgezeten voorarrest, in beginsel passend is. Echter, nu verdachte reeds geruime tijd is geschorst onder stevige voorwaarden, zijn opleiding goed verloopt en zijn jeugdreclasseerder positief over hem is, zal de rechtbank daar van afwijken. Wel ziet zij in de genoemde omstandigheden reden om een hogere taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een werkstraf van 150 uren en een jeugddetentie van 62 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en aftrek van voorarrest. Daaraan verbindt zij de voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad en een contactverbod met de medeverdachten en het slachtoffer.
Dadelijk uitvoerbaar
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren, zodat een eventueel hoger beroep de behandeling van verdachte niet doorkruist.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.400,- waarvan € 900,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De materiële schade bestaat uit € 900,- aan weggenomen geld.
De rechtbank is van oordeel dat de schade in een voldoende verband staat met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit 2. De rechtbank wijst de vordering in zoverre toe.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte door het plegen van het bewezenverklaarde onder feit 2 mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 2.000,- billijk. Voor het overige deel van deze vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke renteMet betrekking tot het totaal toe te wijzen bedrag zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop feit 2 werd gepleegd, te weten 1 oktober 2024.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijde van het gepleegde feit zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld.
Groepsaansprakelijkheid en hoofdelijkheid
In de gevallen waarin het feit door verdachte in vereniging met één of meer anderen is gepleegd, stelt de rechtbank vast dat in civielrechtelijk opzicht sprake is van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit brengt met zich dat iedere bij het feit betrokkene hoofdelijk aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan geleden schade. Er is namelijk steeds sprake geweest van bewuste gezamenlijke deelname aan de afpersing onder dreiging met geweld in groepsverband en tussen de gedragingen bestaat naar het oordeel van de rechtbank een duidelijke samenhang. Afpersing onder dreiging van geweld tegen een persoon (of personen) brengt de kans met zich dat aan die persoon of personen letsel of andere schade wordt toegebracht, en verdachte heeft dat risico voor lief genomen. Door deelname aan de groep zijn verdachte en zijn mededaders naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Voor aansprakelijkheid krachtens artikel 6:166 BW is niet vereist dat een individu uit de groep zelf de schade heeft veroorzaakt om daarvoor in civielrechtelijke zin aangesproken te kunnen worden. De regeling beoogt buiten twijfel te stellen dat een deelnemer aan onrechtmatige gedragingen in groepsverband zich niet aan aansprakelijkheid voor de daaruit ontstane schade kan onttrekken met het causaliteitsverweer dat de schade ook zonder zijn deelneming aan de groep zou zijn ontstaan.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 282, 300, 312, 317 en 318 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroofd houden;
feit 2 primair:afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen;
feit 3:medeplegen van poging tot afdreiging;
feit 4:mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
75 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 62 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich in het kader van de maatregel van Toezicht en Begeleiding, waarvan zes maanden zullen bestaan uit de maatregel van ITB Harde Kern, gedurende een door de gecertificeerde instelling te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent een zo lang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
* dat verdachte meewerkt aan het behouden of zoeken van een positieve dagbesteding in de vorm van werk en/of school met stage, zolang de jeugdreclasseerder dit nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan het behouden of zoeken van een gestructureerde en zinvolle vrijetijdsbesteding, zoals o.a. een bijbaan/hobby/sport, zolang de jeugdreclasseerder dit nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan behandeling (zoals geadviseerd in het PO door het NIFP, 31 maart 2025), indien en zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met medeverdachten [medeverdachte 3] (geboren op [geboortedag 2] 2005), [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedag 3] 2002) en [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedag 4] 2004), zo lang de jeugdreclasseerder dit nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 5] 2004) (uitgezonderd van contact in een mediation en/of herstel bemiddelingstraject), zolang de jeugdreclasseerder dit nodig vindt;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet in de gemeente Breda bevindt;
* dat verdachte zich gedurende een door de gecertificeerde instelling te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zo lang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland te Utrecht op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.900,- waarvan € 900,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] (feit 2), € 2.900,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. R. Combee en mr. L. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 mei 2025.
Mr. Speekenbrink, mr. De Jong en mr. Van Spelde zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 1 oktober 2024 tot en met 2 oktober 2024 te Breda en/of Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door, zakelijk weergegeven,
- die [slachtoffer] te vertellen dat hij met haar moeder gaat praten en/of het huis laat ontploffen en/of dat zij, [slachtoffer] met hem mee gaat,” en/of dat zij in de kofferbak moest gaan zitten, althans woorden van gelijke dwingende en/of dreigende aard en/of strekking en/of
- de telefoon van die [slachtoffer] af te nemen, en/of
- die [slachtoffer] achterin de kofferbak van het voertuig te laten plaatsnemen en/of
- die [slachtoffer] in de kofferbak te houden en/of te vervoeren en/of
- die [slachtoffer] op de achterbank van het voertuig te laten plaatsnemen en/of die [slachtoffer] op de achterbank te houden en/of te vervoeren;
( art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks 1 oktober 2024 tot en met 2 oktober 2024 te Breda en/of te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten 900 euro en/of een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n) door die voornoemde [slachtoffer] de woorden toe te voegen dat:
als ze niet zou luisteren naar hem en/of niet met hem mee zou gaan, hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met haar moeder zou gaan praten en het huis zou laten ontploffen en/of een dreigende en/of intimiderende sfeer te doen ontstaan en/of (binnen die voornoemde sfeer) die [slachtoffer] de woorden toe te voegen dat, verdachte en/of zijn mededader(s) haar, [slachtoffer] moeder, broertje en/of zusje en/of die [slachtoffer] pijn zouden doen als zij, [slachtoffer] , niet mee zou gaan en/of niet mee zou werken en/of die [slachtoffer] de woorden toe te voegen:
dat zij het met [medeverdachte 1] moet gaan oplossen en/of dat zij hen, verdachte en/of zijn mededader(s) moet gaan betalen en/of dat zij, [slachtoffer] , 1000 euro moest gaan regelen en/of dat zij, [slachtoffer] de code van haar rekening moet intoetsen en/of dat zij, [slachtoffer] (gelet op voornoemde dreigende en/of intimiderende sfeer) haar code heeft ingetoetst (waarna het geldbedrag van 900 euro, althans een geldbedrag is overgemaakt naar een ander rekeningnummer en/of haar telefoon werd afgenomen) en/of dat zij, [slachtoffer] uit de auto moet uitstappen en moet gaan lopen, anders zou ze dood geslagen worden;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 1 oktober 2024 tot en met 2 oktober 2024 te Breda en/of te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag, te weten 900 euro en/of een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die voornoemde [slachtoffer] de woorden toe te voegen dat:
als ze niet zou luisteren naar hem en/of niet met hem mee zou gaan, hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met haar moeder zou gaan praten en het huis zou laten ontploffen en/of
een dreigende en/of intimiderende sfeer te doen ontstaan en/of (binnen die voornoemde sfeer) die [slachtoffer] de woorden toe te voegen dat, verdachte en/of zijn mededader(s) haar, [slachtoffer] moeder, broertje en/of zusje en/of die [slachtoffer] pijn zouden doen als zij, [slachtoffer] , niet mee zou gaan en/of niet mee zou werken en/of die [slachtoffer] de woorden toe te voegen:
dat zij het met [medeverdachte 1] moet gaan oplossen en/of dat zij hen, verdachte en/of zijn mededader(s) moet gaan betalen en/of dat zij, [slachtoffer] , 1000 euro moest gaan regelen en/of dat zij, [slachtoffer] de code van haar rekening moet intoetsen en/of dat zij, [slachtoffer] (gelet op voornoemde dreigende en/of intimiderende sfeer) haar code heeft ingetoetst (waarna het geldbedrag van 900 euro, althans een geldbedrag is overgemaakt naar een ander rekeningnummer en/of haar telefoon werd afgenomen) en/of dat zij, [slachtoffer] uit de auto moet uitstappen en moet gaan lopen, anders zou ze dood geslagen worden;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 2 oktober 2024 te Breda en/of te Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim [slachtoffer] en/of de vader van die [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van enig goed, te weten een of meerdere geldbedragen, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of de vader van die [slachtoffer] en/of aan een derde toebehoorde, en/of tot het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een of meerdere geldbedragen door:
dwingende en/of dreigende uitlatingen te doen inhoudende dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) filmpjes die [slachtoffer] openbaar zou maken, als zij, [slachtoffer] een of meerdere geldbedragen niet zou sturen en/of geven en/of doen toekomen/overmaken en/of dat zij, [slachtoffer] een probleem heeft met jongens en/of hen moet betalen omdat verdachte, en/of zijn mededader(s) dingen met die [slachtoffer] en/of haar familie gaan doen en/of door een of meerdere videobestanden naar de moeder van die [slachtoffer] te versturen (waarop die [slachtoffer] een lapdance geeft aan een man waarbij ze rijdende beweging maakt op de schoot van de man en/of waarbij zij, [slachtoffer] een ballon in haar mond heeft en/of een videobestand waarbij zij, [slachtoffer] , terwijl zij een handdoek om haar lichaam heeft, aan het dansen is), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 318 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 1 oktober tot en met 2 oktober 2024 te Breda en/of Utrecht, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door een arm om de nek en/of keel van die [slachtoffer] te plaatsen en/of te houden en/of de keel van die [slachtoffer] vast te pakken en/of daarin te knijpen en/of dicht te houden en/of die [slachtoffer] tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of die [slachtoffer] in het gezicht te slaan en/of te stompen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )