ECLI:NL:RBZWB:2025:3138

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
16-064241-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in strafzaak tegen verdachte wegens inbraak

Op 8 mei 2025 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de tenlastelegging in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van inbraak. De zaak werd behandeld in Breda, waar de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de rechtbank Midden-Nederland uitsluitend bevoegd was, omdat de verdachte eerder was voorgeleid bij de rechter-commissaris in dat rechtsgebied. De rechtbank Zeeland-West-Brabant stelde vast dat de relatieve bevoegdheid moest worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 2 tot en met 6 van het Wetboek van Strafvordering. Aangezien het strafbare feit was gepleegd in de woonplaats van de verdachte, viel dit onder de bevoegdheid van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde zich daarom onbevoegd om kennis te nemen van de zaak, en dit vonnis werd uitgesproken in openbare zitting op 8 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 16-064241-24
vonnis van de meervoudige kamer van 8 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. L.C. de Lange, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is behandeld op de zitting van 8 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er kort en feitelijk op neer dat verdachte samen met anderen heeft ingebroken bij [slachtoffer] en sieraden en/of een spaarpot van die [slachtoffer] heeft weggenomen.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De zaak met parketnummer 16-064241-24 is gelijktijdig met de zaak met parketnummer
02-316647-24 aangebracht op zitting.
De verdediging heeft preliminair verweer gevoerd ten aanzien van de relatieve bevoegdheid van de rechtbank. Met de voorgeleiding van verdachte bij de rechter-commissaris te Midden-Nederland is de vervolging van verdachte reeds in Midden-Nederland aangevangen, zodat de rechtbank Zeeland-West-Brabant gelet op artikel 2, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) onbevoegd is om kennis te nemen van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het in het belang van verdachte is om beide strafzaken gelijktijdig en gevoegd te behandelen. Bij minderjarige verdachten is het uitgangspunt om hen zoveel mogelijk éénmaal voor de rechtbank te laten verschijnen.
De rechtbank stelt vast dat de relatieve bevoegdheid van de rechtbank dient te worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 2 tot en met 6 Sv. In artikel 2 Sv is neergelegd welke rechtbank bevoegd is om in eerste aanleg kennis te nemen van strafbare feiten. In het eerste artikellid worden verschillende aanknopingspunten genoemd op grond waarvan de competentie van de rechtbank kan worden bepaald. Het strafbare feit is gepleegd in [woonplaats] en dat levert een bevoegdheid op voor de rechtbank Midden-Nederland. Nu bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant een vervolging ter zake van de feiten onder parketnummer 02-316647-24 is aangevangen, levert dat ook voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant een bevoegdheid op, zodat voor de zaak met parketnummer 16-064241-24 sprake is van een gelijkelijke bevoegdheid.
Uit artikel 2, tweede lid, Sv volgt dat in geval van een gelijktijdige vervolging bij twee rechtbanken, waarvan hier sprake is, uitsluitend bevoegd is de rechtbank die in de rangschikking van aanknopingspunten van het eerste lid van dit artikel eerder is geplaatst. Dat is hier de rechtbank binnen welk rechtsgebied het feit is begaan, te weten de rechtbank Midden-Nederland.
Overigens is ook bij die rechtbank de vervolging het eerst ingesteld, nu verdachte op 28 februari 2024 daar is voorgeleid bij de rechter-commissaris. Dit betekent dat de rechtbank Midden-Nederland uitsluitend bevoegd is gebleven om kennis te nemen van het ten laste gelegde. De rechtbank Zeeland-West-Brabant zal zich daarom onbevoegd verklaren kennis te nemen van het ten laste gelegde.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich
onbevoegd kennis te nemen van de tenlastelegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Combee, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. L. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 mei 2025.
Mr. Speekenbrink, mr. De Jong en mr. Van Spelde zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij, op of omstreeks 23 februari 2024 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten een woning op/aan [adres] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), sieraden en/of een spaarpot, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen sieraden en spaarpot onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 2 Wetboek van Strafrecht )