ECLI:NL:RBZWB:2025:3139

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
02-315492-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en afdreiging met bijzondere voorwaarden

Op 22 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen is beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en afdreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 oktober 2024 de aangeefster, [slachtoffer], heeft beroofd van haar vrijheid door haar te dwingen in de kofferbak van een auto te gaan zitten en haar telefoon af te nemen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben de aangeefster gedwongen om geld te pinnen, onder dreiging van geweld. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar en consistent beoordeeld, ondersteund door objectieve bewijsmiddelen zoals camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en gedragsinterventie. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van groepsaansprakelijkheid en hoofdelijke aansprakelijkheid voor de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-315492-24
vonnis van de meervoudige kamer van 22 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2002 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave
raadsman mr. W.B. Lisi, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 mei 2025, samen met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (02-334529-24) en [medeverdachte 2] (02-315635-24), waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. samen met anderen [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden;
2. samen met anderen [slachtoffer] heeft afgeperst van een geldbedrag en een telefoon, dan wel dat geldbedrag en die telefoon van haar heeft gestolen, terwijl die diefstal werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld;
3. samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] en haar vader af te dreigen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en zij baseert zich hierbij op de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] , die zij consistent acht en die door meerdere objectieve bewijsmiddelen wordt ondersteund. Ten aanzien van feit 2 kan enkel ten aanzien van het geldbedrag bewezen worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing zoals primair tenlastegelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak ten aanzien van feit 1, feit 2 primair en feit 3. Ten aanzien van feit 2 subsidiair refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 1 stelt de verdediging dat dit enkel gebaseerd is op de onbetrouwbare verklaring van [slachtoffer] en dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat en zelfs contra-indicaties. Volgens de verdediging volgt uit het dossier niet dat verdachte op enige manier betrokken is geweest bij feit 3 en ontbreekt ook ten aanzien van dat feit een voor medeplegen vereiste bijdrage van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Aan verdachte (hierna ook [verdachte] genoemd) is ten laste gelegd dat hij [slachtoffer] samen met anderen wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en haar samen met anderen heeft afgeperst van een geldbedrag en haar telefoon.
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op 1 oktober 2024 omstreeks 21:45 uur kreeg de politie een melding van een vermissing van [slachtoffer] . Enkele uren later, op 2 oktober 2024 omstreeks 00:30 uur, kreeg de politie de melding dat [slachtoffer] door personeel van de Nederlandse Spoorwegen was aangetroffen op Centraal Station Utrecht. Medewerker Veiligheid en Service [getuige 1] had [slachtoffer] enkele minuten daarvoor geëmotioneerd aangetroffen en zij had hem verteld dat zij door haar ex-vriend en meerdere andere jongens was meegenomen vanaf Breda, dat zij van haar ex-vriend in de kofferbak moest stappen en ze naar een bos zijn gereden. Ze moest € 900,- overmaken en als zij dit niet zou doen dan werd zij achtergelaten in het bos. Ze had een klap gekregen en haar keel was dichtgeknepen door één van de jongens. In haar nek nam [getuige 1] rode afdrukken waar. [verbalisant] heeft een dag later een blauwe plek en een lichte zwelling op de rechterwang van [slachtoffer] waargenomen. [slachtoffer] was eerder op die avond van 1 oktober met een grijze Volkswagen Golf met [kenteken] opgehaald door haar ex-vriend [verdachte] . In deze auto bevonden zich ook [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). [verdachte] betrof de bestuurder en [medeverdachte 2] de bijrijder. Rechts achterin het voertuig zat [medeverdachte 3] en links achterin het voertuig zat [medeverdachte 1] . Toen Nawal haar ophaalde zei hij dat hij ofwel met haar moeder ging praten en het huis liet ontploffen of dat zij met hem meeging. Over wat er in de auto is gebeurd lopen de lezingen uiteen.
De verklaring van [verdachte]
heeft verklaard dat hij enkel naar [slachtoffer] is toegegaan om met haar te praten en om dingen van haar telefoon te verwijderen. Hij wilde ook met haar moeder praten, maar dat wilde [slachtoffer] niet. [verdachte] heeft via de app tegen [slachtoffer] gezegd dat hij het huis zou laten ontploffen toen hij onderweg was naar haar. [slachtoffer] is volgens hem vrijwillig met hem en de medeverdachten meegegaan en heeft niet in de kofferbak gezeten. De telefoon van [slachtoffer] is onderweg afgepakt om dingen van haar telefoon te verwijderen. Vervolgens is [verdachte] naar het centrum van Breda gereden, omdat [slachtoffer] geld voor hem moest pinnen om de schade die zij aan zijn auto had veroorzaakt te vergoeden. [verdachte] heeft [slachtoffer] in de auto niet bedreigd. Omdat [slachtoffer] niet zonder haar telefoon de auto uit wilde stappen, is [verdachte] doorgereden naar het station te Utrecht. De telefoon van [slachtoffer] is bij [medeverdachte 3] achtergebleven.
De verklaring van aangeefster
[slachtoffer] heeft op 2 oktober 2024 direct na het incident aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat zij op 1 oktober 2024 werd gebeld door [verdachte] , haar ex-vriend. Hij was met zijn broertje [medeverdachte 2] onderweg naar [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft buiten haar woning op [verdachte] en [medeverdachte 2] gewacht en zij kwamen omstreeks 21:10 uur aan in de straat van [slachtoffer] . Naast [verdachte] en [medeverdachte 2] zaten ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in de auto. [verdachte] vertelde [slachtoffer] dat zij twee opties had: of hij zou met haar moeder gaan praten en hun huis laten ontploffen of [slachtoffer] moest met hem mee. Omdat [slachtoffer] bang was dat [verdachte] haar familie pijn zou doen, is zij met [verdachte] meegegaan. Zij moest van hem plaatsnemen in de kofferbak van zijn auto en haar telefoon aan hem afgeven. Vervolgens is [verdachte] gaan rijden en na ongeveer een kwartier heeft hij de auto gestopt in een bos en de kofferbak geopend. [slachtoffer] zag op dat moment [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] buiten de auto staan. [medeverdachte 2] gaf aan dat [slachtoffer] met [verdachte] moest oplossen hoe zij hen zou gaan betalen, waarop [medeverdachte 3] zei dat [slachtoffer] € 1.000,- voor hen moest regelen. [slachtoffer] kreeg vervolgens haar telefoon terug om geld te regelen bij vriendinnen, terwijl [medeverdachte 3] haar instructies gaf. Ook moest zij haar bankrekening aan [medeverdachte 3] laten zien. Er stond op dat moment € 904,- op haar rekening. Vervolgens zijn de verdachten de auto ingestapt en moest [slachtoffer] op de achterbank plaatsnemen tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in. In de auto werd de telefoon van [slachtoffer] weer afgepakt en toen zij aangaf haar telefoon terug te willen heeft [medeverdachte 3] gedreigd haar te slaan. [verdachte] heeft de auto vervolgens naar Breda gereden naar een pinautomaat naast een gamehal. [medeverdachte 3] is met [slachtoffer] meegelopen en toen het pinnen niet lukte, zijn ze teruggelopen naar de auto. [medeverdachte 3] heeft vervolgens de telefoon van [slachtoffer] gepakt en € 900,- van haar rekening op een andere rekening gestort. Om de overboeking te laten slagen moest [slachtoffer] de code van haar rekening intoetsen. [verdachte] gaf vervolgens aan dat [slachtoffer] haar telefoon niet meer terug zou krijgen en is vervolgens naar Utrecht gereden. [medeverdachte 3] zei dat hij [slachtoffer] misschien ergens in een bos wilde achterlaten, waarna [medeverdachte 2] zei: “Nee we zetten haar af op Utrecht-Centraal en dan kijkt ze maar hoe ze terug komt”. [slachtoffer] vroeg tijdens het rijden wederom aan [medeverdachte 3] of zij haar telefoon terug mocht. [medeverdachte 3] zat op dat moment rechts van [slachtoffer] . Hij heeft vervolgens zijn linkerarm om de nek van [slachtoffer] gedaan. Daarna heeft hij met zijn rechterhand de keel van [slachtoffer] vastgepakt en in haar keel geknepen. Toen [medeverdachte 3] haar keel losliet, heeft [slachtoffer] meermalen haar telefoon teruggevraagd. [medeverdachte 3] heeft daarop wederom de nek van [slachtoffer] vastgepakt en haar een stomp op haar hoofd en een klap op haar wang gegeven. Enige tijd later is de auto nog bij een tankstation gestopt en zo’n twintig minuten later kwamen ze met de auto aan op het station te Utrecht, waar [slachtoffer] , zonder telefoon, de auto uit moest stappen. Tijdens het uitstappen stonden [verdachte] en [medeverdachte 1] naast de auto. Nadat [slachtoffer] is uitgestapt is de auto met daarin [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] weggereden.
[slachtoffer] is vervolgens nog aanvullend verhoord bij de politie. Ook heeft zij een klacht bij de hulpofficier van justitie ingediend en later is zij nog gehoord bij de rechter-commissaris.
De waardering van het bewijs
De rechtbank dient te beoordelen of de verklaring van [slachtoffer] als betrouwbaar kan worden aangemerkt en vervolgens of die verklaring wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarbij merkt de rechtbank op dat niet voor ieder onderdeel van de tenlastelegging twee bewijsmiddelen nodig zijn.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] direct na het incident bij [getuige 1] haar verhaal heeft gedaan, dat zij vlak daarna aangifte heeft gedaan en dat zij in haar verklaringen bij [getuige 1] , de politie en later ook bij de rechter-commissaris consistent en gedetailleerd heeft verklaard over wat haar is overkomen. Ook verklaart [slachtoffer] over details waarvan zij op dat moment niet kon weten dat die details belangrijk zijn. Verder acht de rechtbank van belang dat [slachtoffer] zich niet enkel beschuldigend en negatief heeft uitgelaten over haar ex-vriend [verdachte] en dat zij haar verhaal in latere verklaringen ook niet groter heeft gemaakt. Bovendien bevat het dossier niets dat haar verklaring weerlegt. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de aangifte van [slachtoffer] dan ook betrouwbaar en geloofwaardig. Zij gaat dan ook uit van deze aangifte.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer] wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Zo laten de camerabeelden van zowel het centrum in Breda als die bij het Centraal Station Utrecht de route die met de auto is afgelegd zien en die route komt overeen met wat [slachtoffer] daarover heeft verklaard. Op de camerabeelden van het centrum Breda is te zien dat een grijze Volkswagen Golf bij een pinautomaat nabij een gamehal stopt en dat er twee mannen, aan de linker- en rechterachterzijde van het voertuig uitstappen. Vervolgens stapt er ook een vrouw uit die daarna iets lijkt te doen bij een pinautomaat. Een van de mannen loopt naar de vrouw toe en doet ook iets bij de pinautomaat. De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw [slachtoffer] betreft en de man die naar haar toe loopt [medeverdachte 3] . De andere man die is uitgestapt betreft [medeverdachte 1] . Op de camerabeelden bij Centraal Station Utrecht is te zien dat de bestuurder en de passagier aan de linker achterzijde van de auto uitstappen en dat vervolgens een vrouw uitstapt. De bestuurder en passagier stappen vervolgens de auto weer in, terwijl de vrouw achterblijft. Vervolgens rent zij in de richting van het station. De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw op de beelden [slachtoffer] is. Op het station treft [getuige 1] vervolgens een emotionele [slachtoffer] aan met rode afdrukken in haar nek. Het letsel is een dag later bovendien waargenomen door [verbalisant] en vastgelegd op foto’s zoals getoond ter zitting.
[verdachte] en [medeverdachte 2] zijn op 2 oktober 2024 aangehouden in de grijze Volkswagen Golf met [kenteken] en het voertuig is door de politie in beslag genomen. Uiteindelijk is in het dashboardkastje van dit voertuig de telefoon van [slachtoffer] aangetroffen. Op de in beslag genomen telefoon van [medeverdachte 3] is een Snapchatgesprek met [verdachte] aangetroffen, waarin [verdachte] aan [medeverdachte 3] heeft gestuurd “Nee maar we hebben haar tel”. Verder heeft [verdachte] naar [medeverdachte 3] gestuurd “Je moest der harder slaan”.
[getuige 2] heeft verklaard dat zij op 1 oktober 2024 omstreeks 22:00 uur werd gebeld door [medeverdachte 3] met de mededeling dat er € 900,- naar haar was overgemaakt en dat zij dit geld naar de rekening van [medeverdachte 3] moest overmaken. Uit de analyse van de bankrekening van [medeverdachte 3] blijkt dat er op 1 oktober om 22:55 uur een bijschrijving van € 900,- plaatsvond, afkomstig van de rekening van [getuige 2] . Vervolgens vinden er vanaf de rekening van [medeverdachte 3] overboekingen plaats naar [verdachte] en de medeverdachten. Deze overboekingen hebben plaatsgevonden via tikkies. Er kan via Tikkie geen geld worden overgeboekt zonder dat de ontvanger van het geld daarvoor een verzoek heeft gestuurd.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1)
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Uit de jurisprudentie volgt dat voor een wederrechtelijke vrijheidsberoving niet vereist is dat het slachtoffer daadwerkelijk opgesloten wordt. Er moet bezien worden of de handelingen in onderling verband en samenhang bezien met zich brengen dat sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving.
[verdachte] heeft tegen [slachtoffer] gezegd dat hij met haar moeder zou gaan praten en hun huis zou laten ontploffen of dat zij met hem mee moest. Omdat [slachtoffer] hierdoor bang was, heeft zij op aanwijzing van [verdachte] plaatsgenomen in de kofferbak van de auto en daarbij haar telefoon aan hem moeten afgeven. Vervolgens is de auto met [verdachte] als bestuurder weggereden.
Deze handelingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden aangemerkt dan als een wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] .
Het geheel aan handelingen die daarna plaatsvinden, moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als het laten voortduren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. [slachtoffer] wordt immers met de auto naar een voor haar onbekende plek in een bos gebracht waarna zij geld moet gaan regelen voor de jongens. Daarna wordt zij op de achterbank van de auto tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in meegenomen naar een pinautomaat in het centrum van Breda om geld voor hen te gaan pinnen en uiteindelijk wordt zij afgezet bij CS Utrecht. In de auto is volgens [slachtoffer] sprake van een dreigende en intimiderende sfeer, wordt zij mishandeld en kan zij niet vrijelijk beschikken over haar telefoon, die van haar is afgepakt.
Het enkele feit dat [slachtoffer] bij de rechter-commissaris verklaart dat zij in het bos de keuze heeft gekregen om daar alleen achter te blijven, maakt onder de genoemde omstandigheden niet dat daarna geen sprake meer is van een vrijheidsberoving. De optie om in het donker, laat in de avond alleen op een voor haar onbekende plek in een bos zonder telefoon achter te blijven, was immers voor [slachtoffer] geen reëel alternatief.
Afpersing (feit 2)
Zoals hierboven vermeld hing in de auto een dreigende en intimiderende sfeer en moest [slachtoffer] geld regelen. Haar telefoon moest zij afgeven en kreeg zij zo nu en dan enkel terug om geld te regelen bij vriendinnen en om haar bankrekening te laten zien. Vervolgens is zij, terwijl [medeverdachte 3] bij haar liep en [medeverdachte 1] in de buurt bleef, meegenomen naar een pinautomaat. Toen het pinnen niet lukte moest zij de code op haar bankapp intoetsen waarna [medeverdachte 3] het geld, via de rekening van [getuige 2] , op zijn eigen rekening heeft gestort. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] is afgeperst van een geldbedrag en haar telefoon. Anders dan de officier van justitie gaat de rechtbank ook uit van afpersing van de telefoon, nu [slachtoffer] zelf heeft verklaard dat zij deze direct moest afgeven aan [verdachte] . Vanaf dat moment was zij de beschikkingsmacht over haar telefoon kwijt.
Medeplegen
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake is van medeplegen. Daarbij stelt zij voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de wederrechtelijke vrijheidsberoving het volgende. Op het moment dat [slachtoffer] moest plaatsnemen in de kofferbak stond enkel [verdachte] buiten de auto. Onduidelijk is gebleven hoe zij in de kofferbak heeft gezeten of gelegen, en of deze was afgesloten. Er is niet gebleken van een voorafgaande afspraak of handelingen van de medeverdachten in dit verband. Het enkele feit dat deze medeverdachten op dat moment in de auto zaten en niet hebben ingegrepen, is zeer kwalijk, maar onvoldoende om van medeplegen te kunnen spreken. Er zijn geen andere feiten of omstandigheden gebleken die maken dat sprake was van een in dat verband vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank zal [verdachte] dan ook vrijspreken van het medeplegen van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Dat is anders ten aanzien van het medeplegen van het laten voortduren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Vanaf het moment dat [slachtoffer] op de voor haar onbekende plek in het bos weer in de auto stapt, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en twee van de andere jongens. Volgens de verklaring van [slachtoffer] zijn zij immers allemaal uitgestapt op die plek, waarna [slachtoffer] uit de kofferbak is gelaten en is in aanwezigheid van alle jongens besproken dat zij geld moest gaan regelen. Dit lukte ter plekke niet en daarom is [slachtoffer] in de auto zittend tussen twee van de jongens meegenomen naar een pinautomaat. Tijdens deze rit had zij tegen haar zin niet de vrije beschikking over haar telefoon. Daarnaast moet de voor [slachtoffer] bedreigende en intimiderende sfeer en de mishandeling van [slachtoffer] kenbaar zijn geweest voor alle aanwezigen in de auto, nu zij met in totaal vijf personen in een niet al te grote auto zaten. [verdachte] en zijn medeverdachten zijn vanaf het moment dat [slachtoffer] in de auto stapte tot het moment dat zij werd afgezet bij Centraal Station Utrecht erbij gebleven en zij hebben zich op geen enkel moment aan de situatie onttrokken. Zo zat [medeverdachte 3] zat naast [slachtoffer] op de achterbank, is hij met [slachtoffer] uitgestapt bij de pinautomaat, heeft met haar bij de pinautomaat gestaan en is daarna met haar naar de auto teruggelopen. Ook heeft hij actief bijgedragen aan de intimiderende en bedreigende sfeer in de auto. Daarbij is door [medeverdachte 3] tijdens de rit geweld gebruikt tegen [slachtoffer] . [medeverdachte 2] heeft tijdens de rit bepaald dat zij [slachtoffer] (pas) bij Centraal Station Utrecht uit de auto laten.
Ten aanzien van de afpersing wordt als volgt overwogen. De vier verdachten zijn vanaf het moment dat [slachtoffer] in de kofferbak van de auto stapte tot het moment dat zij bij Centraal Station Utrecht weer uit de auto stapte aanwezig geweest. De auto betrof een Volkswagen Golf met daarin in totaal vijf personen. Voor zover de verdachten de verweten handelingen in de auto al niet zelf hebben verricht, moeten zij hebben meegekregen dat sprake was van een intimiderende en dreigende sfeer, dat [slachtoffer] geld moest regelen en dat het geld daadwerkelijk van haar bankrekening is afgehaald, dat zij haar telefoon niet terugkreeg, hoewel zij daar wel om vroeg en dat zij is mishandeld. Vervolgens hebben [verdachte] en de medeverdachten allemaal gedeeld in de buit nadat zij een tikkie hebben gestuurd naar [medeverdachte 3] . Het sturen van een tikkie betreft een actieve handeling vanuit de verdachten die, mede gelet op het tijdstip waarop dit is gebeurd, niet anders geïnterpreteerd kan worden dan als het maken van aanspraak op de buit. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van medeplegen ten aanzien van feiten 1 en 2.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd, haar samen met anderen van haar vrijheid heeft beroofd gehouden en haar samen met anderen heeft afgeperst.
Feit 3
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] en haar vader af te dreigen.
De verklaring van aangeefster
In de avond van 2 oktober 2024 heeft [slachtoffer] wederom aangifte gedaan, omdat haar familie, waaronder haar vader, meerdere bedreigende berichten ontving, verstuurd vanaf de telefoon van [slachtoffer] . In de berichten stond dat er geld moest worden afgegeven, omdat er anders filmpjes van [slachtoffer] openbaar zouden worden gemaakt. [slachtoffer] heeft verklaard dat op haar telefoon naaktfimpjes stonden en dat zij bang was dat deze doorgestuurd zouden worden. Ter ondersteuning van de dreigementen is er een aantal filmpjes van de telefoon van [slachtoffer] naar het toestel van haar moeder gestuurd. Dit betroffen filmpjes op de telefoon van [slachtoffer] waarin zij bovenop een man zit terwijl zij lachgasballonnen gebruikt en zij danst met een handdoek omgewikkeld.
De waardering van het bewijs
De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat zij de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar en geloofwaardig acht. Ook ten aanzien van feit 3 gaat zij uit van deze aangifte.
Deze aangifte wordt ondersteund door de berichten die vanaf de telefoon van [slachtoffer] naar haar moeder en haar vader zijn gestuurd. Deze berichten zijn naar het oordeel van de rechtbank van een dreigende toon en daarin staat dat er betaald moet worden omdat anders “alles online wordt gegooid”.
Nu het delict niet is voltooid, is sprake van een poging.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier volgt dat deze berichten door [verdachte] en zijn medeverdachte [medeverdachte 3] zijn gestuurd. Zij overweegt daartoe het volgende. Op 2 oktober 2024 vond er vanaf 11:18 uur een Snapchatgesprek plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] . In dit gesprek heeft [medeverdachte 3] naar [verdachte] gestuurd “Heeft die wijf nog wat gezegd”, waarop [verdachte] heeft teruggestuurd “Nee maar we hebben haar tel”. [medeverdachte 3] heeft daarop gezegd “Ze gaat nog krijgen bro” en “We gaan haar leeg trekken”. De telefoon van [medeverdachte 3] heeft op 2 oktober 2024 op meerdere tijdstippen verbinding gemaakt met de bluetooth van de auto van [verdachte] . Deze tijdstippen komen overeen met de tijdstippen waarop met de telefoon van [slachtoffer] berichten naar haar familie zijn gestuurd. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] en [medeverdachte 3] zich op het moment dat de berichten naar de familie van [slachtoffer] werden gestuurd samen in de auto van [verdachte] bevonden. [verdachte] heeft ook verklaard dat hij en [medeverdachte 3] die dag samen in zijn auto hebben gezeten. [slachtoffer] heeft de avond daarvoor haar telefoon bij [verdachte] moeten achterlaten en haar telefoon is later ook in zijn auto aangetroffen. Daar komt bij dat [medeverdachte 3] op 2 oktober 2024 wederom [getuige 2] heeft benaderd met het gegeven dat er nog € 1.000,- overgemaakt zou worden.
Uit het voorgaande volgt dat [verdachte] en zijn medeverdachte [medeverdachte 3] nauw en bewust hebben samengewerkt, doordat zij samen met de telefoon van [slachtoffer] berichten naar haar en haar vader hebben gestuurd om hen af te dreigen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] samen met zijn medeverdachte [medeverdachte 3] heeft geprobeerd [slachtoffer] en haar vader af te dreigen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 1 oktober 2024 te Breda opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer] te vertellen dat hij met haar moeder gaat praten en het huis laat ontploffen en dat zij, [slachtoffer] met hem mee gaat, en dat zij in de kofferbak moest gaan zitten en
- die [slachtoffer] achterin de kofferbak van het voertuig te laten plaatsnemen en
- die [slachtoffer] in de kofferbak te houden en te vervoeren;
en
op 1 oktober 2024 tot en met 2 oktober 2024 te Breda en Utrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer] op de achterbank van het voertuig te laten plaatsnemen en die [slachtoffer] op de achterbank te houden en te vervoeren;
feit 2
op 1 oktober 2024 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten 900 euro en een telefoon die aan [slachtoffer] toebehoorde door een dreigende en intimiderende sfeer te doen ontstaan en binnen die voornoemde sfeer die [slachtoffer] de woorden toe te voegen dat, verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer] pijn zouden doen als zij, [slachtoffer], niet mee zou werken en die [slachtoffer] de woorden toe te voegen:
dat zij het met [verdachte] moet gaan oplossen en dat zij hen, verdachte en/of zijn mededader(s) moet gaan betalen en dat zij, [slachtoffer], 1000 euro moest gaan regelen en dat zij, [slachtoffer] de code van haar rekening moet intoetsen en dat zij, [slachtoffer] (gelet op voornoemde dreigende en intimiderende sfeer) haar code heeft ingetoetst;
feit 3
op 2 oktober 2024 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door hem en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met openbaring van een geheim [slachtoffer] en de vader van die [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van enig goed, te weten een of meerdere geldbedragen, die aan die [slachtoffer] en/of de vader van die [slachtoffer] toebehoorde door:
dwingende en dreigende uitlatingen te doen inhoudende dat hij, verdachte en/of zijn mededader filmpjes van die [slachtoffer] openbaar zou maken, als zij, [slachtoffer] een of meerdere geldbedragen niet zou sturen en/of geven en/of doen toekomen/overmaken en/of dat zij, [slachtoffer] een probleem heeft met jongens en hen moet betalen omdat verdachte, en/of zijn mededader dingen met die [slachtoffer] en/of haar familie gaan doen en door een of meerdere videobestanden naar de moeder van die [slachtoffer] te versturen (waarop die [slachtoffer] een lapdance geeft aan een man waarbij ze rijdende beweging maakt op de schoot van de man en waarbij zij, [slachtoffer] een ballon in haar mond heeft en een videobestand waarbij zij, [slachtoffer], terwijl zij een handdoek om haar lichaam heeft, aan het dansen is), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en aftrek van voorarrest. Zij vordert daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering aangevuld met een contactverbod met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om in geval van een veroordeling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft [slachtoffer] van haar vrijheid beroofd en samen met anderen beroofd gehouden en haar vervolgens afgeperst. Ook heeft verdachte samen met een ander geprobeerd [slachtoffer] en haar vader af te dreigen. Hij heeft samen met zijn medeverdachten [slachtoffer] meegenomen in de auto, waarbij zij een deel van de rit in de kofferbak moest plaatsnemen, en gedreigd met geweld om een geldbedrag van haar te verkrijgen. Een dag later hebben verdachte en zijn medeverdachte gedreigd (naakt)filmpjes van [slachtoffer] openbaar te maken als zij of haar vader geen geld zouden overmaken. Verdachte heeft tweemaal, zowel op 1 als op 2 oktober 2024, een bewuste keuze gemaakt om zich schuldig te maken aan strafbare feiten. [slachtoffer] heeft door het handelen van verdachte en zijn medeverdachten zeer angstige momenten doorgemaakt. Dit beschrijft zij ook in haar schriftelijke slachtofferverklaring. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort feiten hier nog lange tijd psychische gevolgen van kunnen ondervinden. Verdachte heeft zich om deze gevolgen niet bekommerd en enkel gehandeld uit eigen (financieel) gewin..
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 19 december 2024. Daaruit volgt dat verdachte vanwege de aard van de verdenkingen en de zorgen rondom zijn gezinssituatie op de Top-X lijst staat en dat er sprake van een PGA aanpak met als doel meer zicht te krijgen op verdachte. Gelet op de ontkennende houding van verdachte heeft de reclassering geen criminogene factoren kunnen vaststellen. Wel uit zij haar zorgen over verschillende leefgebieden. Bij verdachte is eerder een IQ van 79 vastgesteld. Verdachte is in september 2024 gestart met een mbo niveau 4 opleiding, maar zal wegens veelvuldige absentie en gemiste toetsen een negatief bindend studieadvies krijgen en gelet op zijn verstandelijke beperking zal afronding van een dergelijk opleidingsniveau naar verwachting niet haalbaar zijn. Verder lijkt er weinig sprake van (ouderlijke) controle en sturing. Ook heeft verdachte schulden, is er sprake van een negatief sociaal netwerk en gebruikt hij excessief lachgas. De reclassering ziet enerzijds iemand die niet het achterste van zijn tong laat zien en onverschillig overkomt en anderzijds iemand die eenzaam is en handelt uit onmacht. Zij ziet vaardigheidstekorten en antisociaal gedrag, maar is van mening dat gezien de jonge leeftijd van verdachte bijzondere voorwaarden van meerwaarde kunnen zijn. De reclassering heeft het recidiverisico niet kunnen inschatten. Zij adviseert het volwassenstrafrecht toe te passen, omdat zij op het gebied van handelingsvaardigheden en pedagogische beïnvloeding onvoldoende reden ziet om het jeugdstrafrecht toe te passen. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, ambulante behandeling, een contactverbod met het slachtoffer, een locatieverbod en -gebod met elektronische monitoring en het meewerken aan dagbesteding.
Verdachte is ter zitting verschenen, maar heeft daar geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen. Ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden heeft hij verklaard dat zijn afwezigheid op zijn opleiding te verklaren valt door zijn voorlopige hechtenis. Na zijn detentie wil verdachte weer bij zijn ouders gaan wonen en zijn school en werk oppakken. Verder heeft hij aangegeven bereid te zijn zich aan de voorwaarden van de reclassering te houden.
Strafoplegging
Bij de oplegging van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij houdt de rechtbank er rekening mee dat er weliswaar geen sprake geweest lijkt te zijn van een vooropgezet plan, maar dat verdachte wel afwijkende normen en waarden heeft laten zien. Dit acht de rechtbank net als de reclassering zeer zorgelijk. Verder is de rechtbank van oordeel dat een nieuwe schoolgang zou kunnen bijdragen aan een delictvrij leven voor verdachte, reden waarom zij daarmee rekening zal houden bij het bepalen van de duur van het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf. De rechtbank is namelijk van oordeel dat bij dit soort ernstige feiten niet anders kan worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van langere duur. Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en aftrek van voorarrest. Daarbij verbindt zij hieraan de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] .
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.400,- waarvan € 900,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De materiële schade bestaat uit € 900,- aan weggenomen geld.
De rechtbank is van oordeel dat de schade in een voldoende verband staat met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Nu deze kosten niet zijn betwist, wijst de rechtbank de vordering in zoverre toe.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 2.000,- billijk. Voor het overige deel van deze vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke renteMet betrekking tot het totaal toe te wijzen bedrag zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop feit 2 werd gepleegd, te weten 1 oktober 2024.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Groepsaansprakelijkheid en hoofdelijkheid
In de gevallen waarin het feit door verdachte in vereniging met één of meer anderen is gepleegd, stelt de rechtbank vast dat in civielrechtelijk opzicht sprake is van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit brengt met zich dat iedere bij het feit betrokkene hoofdelijk aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan geleden schade. Er is namelijk steeds sprake geweest van bewuste gezamenlijke deelname aan de afpersing onder dreiging met geweld in groepsverband en tussen de gedragingen bestaat naar het oordeel van de rechtbank een duidelijke samenhang. Afpersing onder dreiging van geweld tegen een persoon (of personen) brengt de kans met zich dat aan die persoon of personen letsel of andere schade wordt toegebracht, en verdachte heeft dat risico voor lief genomen. Door deelname aan de groep zijn verdachte en zijn mededader naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Voor aansprakelijkheid krachtens artikel 6:166 BW is niet vereist dat een individu uit de groep zelf de schade heeft veroorzaakt om daarvoor in civielrechtelijke zin aangesproken te kunnen worden. De regeling beoogt buiten twijfel te stellen dat een deelnemer aan onrechtmatige gedragingen in groepsverband zich niet aan aansprakelijkheid voor de daaruit ontstane schade kan onttrekken met het causaliteitsverweer dat de schade ook zonder zijn deelneming aan de groep zou zijn ontstaan.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 57, 282, 312, 317 en 318 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven; en
medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroofd houden;
feit 2 primair:afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen;
feit 3:medeplegen van poging tot afdreiging;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen vijf werkdagen na onherroepelijk zijn van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland Midden-Noord (Zwarte Woud 2, 3524 SJ Utrecht) via telefoonnummer 088-8041101). Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden+ of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte meewerkt aan diagnostiek en eventueel daaruit voortvloeiende behandeling bij een forensische polikliniek, met expertise op het gebied van LVB problematiek. De behandeling start na aanmelding via IFZO en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte, indien geïndiceerd, verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect - contact heeft of zoekt met mevrouw [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2004) zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect - contact heeft of zoekt met medeverdachten [medeverdachte 3] (geboren op [geboortedag 3] 2007) en [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedag 4] 2005) zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* dat verdachte zich gedurende het toezicht niet in het verboden gebied, de gemeente Breda, bevindt;
* Dat verdachte gedurende het toezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met verdachte en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft verdachte op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft verdachte een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden;
* Dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.900,- waarvan € 900,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] (feit 2), € 2.900 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 38 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. R. Combee en mr. L. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 mei 2025.
Mr. Speekenbrink, mr. De Jong en mr. Van Spelde zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 1 oktober 2024 tot en met 2 oktober 2024 te Breda en/of Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door, zakelijk weergegeven,
- die [slachtoffer] te vertellen dat hij met haar moeder gaat praten en/of het huis laat ontploffen en/of dat zij, [slachtoffer] met hem mee gaat,” en/of dat zij in de kofferbak moest gaan zitten, althans woorden van gelijke dwingende en/of dreigende aard en/of strekking en/of
- de telefoon van die [slachtoffer] af te nemen, en/of
- die [slachtoffer] achterin de kofferbak van het voertuig te laten plaatsnemen en/of
- die [slachtoffer] in de kofferbak te houden en/of te vervoeren en/of
- die [slachtoffer] op de achterbank van het voertuig te laten plaatsnemen en/of die [slachtoffer] op de achterbank te houden en/of te vervoeren;
( art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks 1 oktober 2024 tot en met 2 oktober 2024 te Breda en/of te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten 900 euro en/of een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n) door die voornoemde [slachtoffer] de woorden toe te voegen dat:
als ze niet zou luisteren naar hem en/of niet met hem mee zou gaan, hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met haar moeder zou gaan praten en het huis zou laten ontploffen en/of een dreigende en/of intimiderende sfeer te doen ontstaan en/of (binnen die voornoemde sfeer)
die [slachtoffer] de woorden toe te voegen dat, verdachte en/of zijn mededader(s) haar, [slachtoffer] moeder, broertje en/of zusje en/of die [slachtoffer] pijn zouden doen als zij, [slachtoffer], niet mee zou gaan
en/of niet mee zou werken en/of die [slachtoffer] de woorden toe te voegen:
dat zij het met [verdachte] moet gaan oplossen en/of dat zij hen, verdachte en/of zijn mededader(s) moet gaan betalen en/of dat zij, [slachtoffer], 1000 euro moest gaan regelen en/of dat zij, [slachtoffer] de code van haar rekening moet intoetsen en/of dat zij, [slachtoffer] (gelet op voornoemde dreigende en/of intimiderende sfeer) haar code heeft ingetoetst (waarna het geldbedrag van 900 euro, althans een geldbedrag is overgemaakt naar een ander rekeningnummer en/of haar telefoon werd afgenomen) en/of dat zij, [slachtoffer] uit de auto moet uitstappen en moet gaan lopen, anders zou ze dood geslagen worden;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 1 oktober 2024 tot en met 2 oktober 2024 te Breda en/of te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag, te weten 900 euro en/of een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die voornoemde [slachtoffer] de woorden toe te voegen dat:
als ze niet zou luisteren naar hem en/of niet met hem mee zou gaan, hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met haar moeder zou gaan praten en het huis zou laten ontploffen en/of een dreigende en/of intimiderende sfeer te doen ontstaan en/of (binnen die voornoemde sfeer) die [slachtoffer] de woorden toe te voegen dat, verdachte en/of zijn mededader(s) haar, [slachtoffer] moeder, broertje en/of zusje en/of die [slachtoffer] pijn zouden doen als zij, [slachtoffer], niet mee zou gaan
en/of niet mee zou werken en/of die [slachtoffer] de woorden toe te voegen:
dat zij het met [verdachte] moet gaan oplossen en/of dat zij hen, verdachte en/of zijn mededader(s) moet gaan betalen en/of dat zij, [slachtoffer], 1000 euro moest gaan regelen en/of dat zij, [slachtoffer] de code van haar rekening moet intoetsen en/of dat zij, [slachtoffer] (gelet op voornoemde dreigende en/of intimiderende sfeer) haar code heeft ingetoetst (waarna het geldbedrag van 900 euro, althans een geldbedrag is overgemaakt naar een ander rekeningnummer en/of haar
telefoon werd afgenomen) en/of dat zij, [slachtoffer] uit de auto moet uitstappen en moet gaan lopen, anders zou ze dood geslagen worden;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 2 oktober 2024 te Breda en/of te Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim [slachtoffer] en/of de vader van die [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van enig goed, te weten een of meerdere geldbedragen, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of de vader van die [slachtoffer] en/of aan een derde toebehoorde, en/of tot het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een of meerdere geldbedragen door:
dwingende en/of dreigende uitlatingen te doen inhoudende dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) filmpjes die [slachtoffer] openbaar zou maken, als zij, [slachtoffer] een of meerdere geldbedragen niet zou sturen en/of geven en/of doen toekomen/overmaken en/of dat zij, [slachtoffer] een probleem heeft met jongens en/of hen moet betalen omdat verdachte, en/of zijn mededader(s) dingen met die [slachtoffer] en/of haar familie gaan doen en/of door een of meerdere videobestanden naar de moeder van die [slachtoffer] te versturen (waarop die [slachtoffer] een lapdance geeft aan een man waarbij ze rijdende beweging maakt op de schoot van de man en/of waarbij zij, [slachtoffer] een ballon in haar mond heeft en/of een videobestand waarbij zij, [slachtoffer], terwijl zij een handdoek om haar lichaam heeft, aan het dansen is), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 318 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )