ECLI:NL:RBZWB:2025:3220

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
BRE 23/12093 tot en met BRE 23/12096
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaren tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

Op 23 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 23/12093 tot en met BRE 23/12096, waarbij de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst heeft beoordeeld. De beroepen betroffen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2015 tot en met 2017, alsook een voorlopige aanslag voor het jaar 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren van belanghebbende niet tijdig zijn ingediend, waardoor deze terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard door de inspecteur. De rechtbank heeft de bezwaren als kennelijk ongegrond beoordeeld en heeft uitspraak gedaan zonder zitting, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft in haar motivering uiteengezet dat de termijnen voor het indienen van bezwaarschriften zijn overschreden en dat er geen verschoonbare redenen zijn voor deze termijnoverschrijding. Belanghebbende had de mogelijkheid om tijdig bezwaar te maken, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de communicatie van de Belastingdienst in de jaren 2015 tot en met 2021 mogelijk verwarrend was, maar dat dit niet rechtvaardigt dat belanghebbende zijn bezwaren zo laat indiende. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de beroepen ongegrond zijn. De uitspraken op bezwaar blijven derhalve in stand, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/12093 tot en met BRE 23/12096

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 13 november 2023. De beroepen zien op de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2015 tot en met 2017 en op de voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2018.
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk ongegrond zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De inspecteur heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat deze niet tijdig waren ingediend. De rechtbank komt tot het oordeel dat de bezwaren te laat zijn ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De inspecteur heeft de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom zijn de beroepen kennelijk ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

3. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking. [2] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop dat aanslagbiljet of die beschikking is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3]
3.1.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [4]
3.2.
Vast staat dat de (voorlopige) aanslagen als volgt zijn gedagtekend:
 de dagtekening van de aanslag IB/PVV 2015 is 31 december 2016;
 de dagtekening van de aanslag IB/PVV 2016 is 13 september 2019;
 de dagtekening van de aanslag IB/PVV 2017 is 19 juni 2020;
 de dagtekening van de voorlopige aanslag IB/PVV 2018 is 13 juni 2020.
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending van deze (voorlopige) aanslagen later heeft plaatsgevonden. De termijnen voor het indienen van een bezwaarschrift eindigden daarom op de volgende data:
 de termijn voor de aanslag IB/PVV 2015 eindigde op 11 februari 2017;
 de termijn voor de aanslag IB/PVV 2016 eindigde op 25 oktober 2019;
 de termijn voor de aanslag IB/PVV 2017 eindigde op 31 juli 2020;
 de termijn voor de voorlopige aanslag IB/PVV 2018 eindigde op 25 juli 2020.
3.3.
De inspecteur heeft de bezwaren per brief van 16 november 2022 ontvangen op 17 november 2022. De bezwaren zijn dus niet tijdig ingediend.
3.4.
De rechtbank heeft belanghebbende per brieven van 5 februari 2025 en 24 februari 2025 (per aangetekende post verzonden) in de gelegenheid gesteld een reden te geven voor deze termijnoverschrijding. Deze brieven zijn aan de rechtbank geretourneerd met de melding ‘niet afgehaald’. De brieven zijn verzonden aan het door belanghebbende doorgegeven postadres. De rechtbank heeft belanghebbende per brief van 18 maart 2025 (per gewone post verzonden) voor de laatste keer in de gelegenheid gesteld om te laten weten waarom de bezwaarschriften na afloop van de bezwaartermijnen zijn ingediend. Belanghebbende heeft niet gereageerd.
3.5.
In bezwaar heeft belanghebbende te kennen gegeven dat hij de Belastingdienst verwijt niet helder te communiceren in de jaren 2015 tot en met 2021 door een overdaad aan correspondentie te sturen van verschillende postadressen, zodanig dat hij het spoor volledig bijster is geraakt. Daarbij geeft hij ook aan dat hij er zelf schuldig aan is dat hij het op zijn beloop heeft gelaten, maar dat hij er eenvoudigweg niet meer uitkwam. De rechtbank begrijpt hieruit dat belanghebbende een moeilijke periode heeft doorgemaakt. Een termijnoverschrijding van ruim 2 jaar tot zelfs meer dan 5 jaren is echter een aanzienlijke periode. Wat belanghebbende aanvoert leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat de termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen. Het had op de weg van belanghebbende gelegen om op een eerder moment, eventueel met hulp van iemand, bezwaar te maken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de overschrijding niet verschoonbaar is.
3.6.
Het voorgaande betekent dat de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen IB/PVV 2015 tot en met 2017 en tegen de voorlopige aanslag IB/PVV 2018 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.7.
Voor zover belanghebbende met zijn brief van 16 november 2022 ook heeft bedoeld bezwaar te maken tegen de aanslag IB/PVV 2018, heeft de inspecteur ook dat bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Op dat moment was namelijk nog geen aanslag IB/PVV 2018 aan belanghebbende opgelegd en kon belanghebbende redelijkerwijs ook niet menen dat die aanslag al was opgelegd. Bezwaar is dan nog niet mogelijk.

Conclusie en gevolgen

4. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de uitspraken op bezwaar in stand blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, en op 23 mei 2025 openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.