In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk, die op 8 februari 2024 was gedaan. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 725.000 per 1 januari 2023, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 697.000. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend tegen de kostenvergoeding die aan belanghebbende is toegekend. Tijdens de zitting op 9 april 2025 waren belanghebbende en zijn gemachtigde afwezig, terwijl de heffingsambtenaar niet verscheen. De rechtbank oordeelt dat de kostenvergoeding voor de bezwaarfase te laag is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar een dwangsom verschuldigd is. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding en stelt deze vast op € 1.422,26. Daarnaast moet de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 vergoeden aan belanghebbende. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep niet is overschreden, waardoor er geen recht op immateriële schadevergoeding bestaat.