ECLI:NL:RBZWB:2025:3249

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
24/6259 WABOA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom wegens permanente bewoning van een recreatiewoning

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 26 mei 2025, staat de last onder dwangsom centraal die is opgelegd aan eiser wegens de permanente bewoning van een recreatiewoning. Eiser, die is ingeschreven op het adres van de recreatiewoning, is het niet eens met de opgelegde last en heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank beoordeelt of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam terecht de last onder dwangsom heeft opgelegd. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien eiser de recreatiewoning permanent bewoont, wat in strijd is met de geldende wet- en regelgeving, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Beheersverordening recreatieterreinen Alphen-Chaam.

De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser, die stelt dat het college niet handhavend optreedt tegen andere bewoners van het recreatiepark. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van andere bewoners. De rechtbank bevestigt dat het college de last onder dwangsom mocht opleggen en dat het beroep van eiser ongegrond is. Eiser krijgt geen gelijk en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het college de last onder dwangsom kan handhaven. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6259 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. van der Marel),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam

(gemachtigde: [persoon 1] en [persoon 2] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [persoon 3] , uit [plaats 2] (België).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het opleggen last onder dwangsom in verband met de illegale permanente bewoning van een recreatiewoning. Eiser is het niet eens met de aan hem opgelegde last onder dwangsom. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college de last onder dwangsom heeft kunnen opleggen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de last onder dwangsom mocht opleggen. Eiser krijgt dus geen gelijk; het beroep is ongegrond.

Procesverloop

2. Met het primaire besluit van 22 november 2023 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd. Met het bestreden besluit van 24 juni 2024 op het bezwaar van eiser heeft het college dat besluit in stand gelaten.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, namens het college [persoon 1] en [persoon 2] en derde-partij [persoon 3] .

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
3. Vanaf 24 april 2023 staat eiser ingeschreven in het BRP op de [adres] [plaats 1] . De woning op dit adres betreft een recreatiewoning.
3.1.
Bij brief van 11 juli 2023 heeft het college aan eiser medegedeeld voornemens te zijn een last onder dwangsom op te leggen in verband met het permanent bewonen van de recreatiewoning. Dit is volgens het college in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 7.3 van de Beheersverordening recreatieterreinen Alphen- [plaats 1] (Beheersverordening). Eiser heeft geen zienswijze ingediend.
3.2.
Bij controles op 21 september 2023 en 3 oktober 2023 heeft een controleur een vermoeden van bewoning vastgesteld.
3.3.
Bij besluit van 22 november 2023 (primair besluit) heeft het college de last onder dwangsom opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Het bestreden besluit
4. Het college legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat zij hebben kunnen besluiten tot het opleggen van een last onder dwangsom wegens bewoning van een recreatiewoning. Nu door eiser niet wordt betwist dat hij permanent woont in de recreatiewoning kan het college concluderen dat het gebruik van de woning in strijd is met de Beheersverordening. Dit betekent dat het college bevoegd is om handhavend op te treden. Van verstrekte informatie dan wel verrichtte handelingen waaruit zou blijken dat het college dit soort situaties zou gedogen, is volgens het college geen sprake. Er is ook geen strijd met het motiveringsbeginsel, rechtszekerheidsbeginsel en fair play-beginsel. Van vooringenomenheid tegenover eiser is niet gebleken. Tot slot is ook geen sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel. De omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft, biedt geen grond voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is, dat het college daarvan behoort af te zien.
Beroepsgronden
5. In beroep herhaalt eiser de gronden in bezwaar en stelt dat het college ten onrechte alleen handhavend optreedt tegen hem. Daarom is het bestreden besluit volgens eiser – kort gezegd – in strijd met meerdere algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Beoordeling door de rechtbank

6. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wabo die als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is vervallen. Uit artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijkt dat het oude recht van toepassing blijft op een bestuurlijke sanctie die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is opgelegd voor een overtreding die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft plaatsgevonden.
6.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Was het college bevoegd om handhavend op te treden?
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de recreatiewoning aan de [adres] permanent bewoont. Ook niet in geschil is dat daardoor sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo en artikel 7.3 van de Beheersverordening). Nu sprake is van een overtreding, is het college bevoegd een last onder dwangsom op te leggen. [1]
Beginselplicht tot handhaving
8. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) recentelijk in herinnering heeft gebracht in de uitspraak van 5 maart 2025 [2] geldt als uitgangspunt dat een bestuursorgaan in de regel gebruik moet maken van een bevoegdheid om handhavend op te treden, ook wel aangeduid als de beginselplicht tot handhaving. Deze beginselplicht geldt voor bevoegdheden om een last onder bestuursdwang en een last onder dwangsom op te leggen, de herstelsancties uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De reden voor deze beginselplicht is dat de rechtszekerheid vergt dat de feitelijke situatie in beginsel niet afwijkt van de juridisch toegestane situatie. Door middel van handhavend optreden wordt dit bereikt. Hieruit volgt het algemeen belang dat is gediend met handhaving.
8.1.
Bij de vraag of van handhavend optreden mocht worden afgezien, moet worden beoordeeld of handhavend optreden onevenredig is. Bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel geldt de maatstaf van de zogeheten Harderwijk-uitspraak [3] . Dit betekent dat de bestuursrechter toetst of het besluit geschikt en noodzakelijk is, en daarna of het besluit in de gegeven omstandigheden evenwichtig is. Of deze drie elementen aan bod komen, hangt af van de aangevoerde beroepsgronden. Bij handhavingsbesluiten geldt daarbij als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving blijft dus voorop staan.
8.2.
Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel. [4]
Had het college moeten afzien van handhavend optreden?
9. Eiser heeft – kort samengevat – aangevoerd dat het college had moeten afzien van handhavend optreden, omdat sprake is van strijd met verschillende algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eiser meent dat het college niet handhavend optreedt tegen andere bewoners van het recreatiepark, althans dat de verbeurde dwangsommen niet worden ingevorderd.
9.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat prioriteitstelling is toegestaan om in het kader van doelmatige handhaving onderscheid te maken in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de handhavingstaak. [5]
9.2.
Eiser heeft de schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet nader geconcretiseerd. Ter zitting is aangevoerd dat die schending er volgens hem in bestaat dat hij anders wordt behandeld dan anderen die wonen op hetzelfde recreatiepark. Eiser heeft echter geen concrete gevallen genoemd, waarin vast staat dat het college van de permanente bewoning op de hoogte is, maar daartegen toch niet optreedt. Dat heeft hij ook niet gedaan nadat het college ter betwisting van eisers stelling enkele aan andere bewoners van dat recreatiepark gerichte aanschrijvingen heeft overgelegd. Eiser heeft zijn stelling dus onvoldoende onderbouwd. Reeds daarom slagen die beroepsgronden niet.
9.3.
Eisers betoog dat het college volgens hem de aan anderen opgelegde dwangsommen niet invordert maakt, wat daar ook van zij, het oordeel van de rechtbank niet anders. Invordering van verbeurde dwangsommen is in deze zaak niet aan de orde.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de last onder dwangsom mocht opleggen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op uiterlijk 26 mei 2025 door mr. S.C.S. van Bree, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:2, eerste lid, onder b
In deze wet wordt verstaan onder:
(…)
herstelsanctie: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding;
Artikel 5:31d
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c
Het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Beheersverordening recreatieterreinen Alpen- Chaam
Artikel 7.3, aanhef en onder b
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
(…)
het permanent bewonen of laten bewonen van recreatieve nachtverblijven is niet toegestaan.

Voetnoten

1.Artikel 5:2, eerste lid, onder b, jo. artikel 5:31d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 maart 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:1379.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2247 en van 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1982