ECLI:NL:RBZWB:2025:3316

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
BRE 24/3921
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en belastingrentebeschikking met betrekking tot nieuw feit

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 mei 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2020 beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij belastingrente in rekening werd gebracht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van belanghebbende als de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur over een nieuw feit beschikte dat navordering rechtvaardigde, maar dat de navorderingsaanslag te hoog was omdat er ten onrechte geen arbeidskorting was verleend. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet gehouden was tot nader onderzoek, omdat de aangifte niet onjuist was en de inspecteur mocht uitgaan van de juistheid van de gegevens in de aangifte. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de navorderingsaanslag verminderd en de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig aangepast. Tevens is de inspecteur veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/3921

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] (Luxemburg), belanghebbende,

(gemachtigde: drs. [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 maart 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting (IB) opgelegd en daarbij belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben gemachtigde en de inspecteur deelgenomen. Namens de inspecteur zijn [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] verschenen. Als toehoorder was aanwezig [naam 1], de echtgenote van gemachtigde. De rechtbank heeft na afloop van de zitting op 28 februari 2025 het onderzoek geschorst. De inspecteur is daarbij in de gelegenheid gesteld om het per abuis niet eerder toegezonden verweerschrift te overleggen. De vervolgzitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2025. Hieraan hebben gemachtigde en namens de inspecteur mr. [inspecteur 2] en [naam 2] deelgenomen. Als toehoorder was aanwezig [naam 1].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslag IB voor het jaar 2020 terecht is opgelegd. Daarbij komt de vraag aan bod of de inspecteur bevoegd was tot navordering wegens de aanwezigheid van een nieuw feit of dat, als de rechtbank geen nieuw feit aanwezig acht, sprake is van een kenbare fout. Indien sprake is van een nieuw feit of een kenbare fout, is tussen partijen niet in geschil dat de navorderingsaanslag te hoog is, omdat ten onrechte geen arbeidskorting is verleend. In dat geval beoordeelt de rechtbank ook of de belastingrentebeschikking terecht is vastgesteld en niet te hoog is.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur over een nieuw feit beschikte dat navordering over het jaar 2020 rechtvaardigt. Dat betekent dat de inspecteur de navorderingsaanslag terecht heeft opgelegd. Het beroep is gegrond, omdat de navorderingsaanslag te hoog is vanwege de niet verleende arbeidskorting. De belastingrentebeschikking is daarom ook te hoog. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is sinds 2009 met pensioen. In 2020 woonde belanghebbende in [plaats] en heeft hij de volgende inkomsten uit Nederland ontvangen:
Bron
Bedrag
Ingehouden loonheffing
Pensioenfonds Robeco
Robeco Nederland B.V.
Totaal
€ 5.269
€ 66.645
€ 71.914
€ 1.169
€ 36.989
€ 38.158
3.1.
Belanghebbende heeft een aangifte IB over het jaar 2020 ingediend waarin hij deze bedragen als ‘pensioen, AOW, WAO, bijstand etc. uit vroegere dienstbetrekking’ heeft aangegeven. Verder heeft hij onder rubriek 53 ‘Nederlandse inkomsten zonder heffing IB in Nederland’ aangegeven dat een bedrag van € 5.269  met als omschrijving ‘pensioen’  elders is belast, en dat een bedrag van € 71.914  met als omschrijving ‘pensioen/carried interest’  tegen een tarief van 0% is belast.
3.2.
Gemachtigde heeft de aangifte van belanghebbende op 11 mei 2022 ingediend. In het door de Belastingdienst gebruikte geautomatiseerde systeem voor controle van aangiften IB van belanghebbende waren toen de uitworpbeweringen (mogelijke risico’s)
‘H909 Aangiftebiljet C’en
‘W411 Aangifte uit segment MKB: teamnummer (20); aandachtscategorie (1A)’. De eerste uitworpbewering is bedoeld om aangiften van buitenlandse belastingplichtigen te kunnen onderscheiden van binnenlandse belastingplichtigen, de tweede uitworpbewering is bedoeld om aangiften van ondernemers te kunnen onderscheiden van particulieren. Beide uitworpbeweringen leiden op zichzelf niet tot uitworp. Er moet sprake zijn van samenloop met een echt relevant risico.
3.3.
Het procesdossier bevat een overzicht van de procestaken die bij het opleggen van een belastingaanslag worden doorlopen. Het overzicht bevat de volgende procestaken:
- Fiscale voorcontrole;
- Uitval behandelen;
- VDA of AVA route bepalen;
- Weegbaarheid bepalen;
- Risico bepalen;
- Berekenen;
- Hothor beoordelen;
- Besluit formaliseren.
3.4.
De inspecteur heeft in zijn nader stuk van 21 maart 2025 met betrekking tot het hiervoor vermelde overzicht het volgende verklaard:
’Dit overzicht geeft de verschillende fasen die voorafgaand aan het opleggen van de aanslag zijn doorlopen weer. Stap 1 is de fiscale voorcontrole. In het geval van belastingplichtige is tijdens deze voorcontrole gebleken dat er sprake is van een inconsistentie in de ingediende aangifte. (…). Dit heeft geleid tot eenuitvalvan de aangifte en daarmee eenuitvalbehandeling. Dit betreft een puur administratieve handeling welke wordt uitgevoerd door een medewerker van de Centrale Administratieve Processen (CAP).’
3.5.
Uit de door de inspecteur overgelegde bijlagen 25 en 26 blijkt dat de uitvalbehandeling bestaat uit de correctie van het tarief onder rubriek 65 ‘Verlaagd – beperkt tarief’ naar 1% en dat de aanslag IB voor het jaar 2020 zonder onderzoek geautomatiseerd is opgelegd. De aanslag is daarbij overeenkomstig de aangifte op nihil vastgesteld.
3.6.
Bij brief van 1 november 2022 heeft belanghebbende aan de inspecteur verzocht een inkomensverklaring over het jaar 2020 te verstrekken. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de inspecteur aan belanghebbende verzocht nadere informatie te verschaffen over de van Robeco Nederland B.V. genoten inkomsten. Uit die nadere informatie is gebleken dat de inkomsten van Robeco Nederland B.V. een nabetaling betreffen van een bonusregeling die belanghebbende tijdens zijn dienstverband met Robeco Nederland B.V. heeft verworven.
3.7.
Met dagtekening 1 juli 2023 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag IB 2020 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.645 (de inkomsten van Robeco Nederland B.V.) en daarbij belastingrente in rekening gebracht.
3.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de inkomsten van Robeco Nederland B.V. kwalificeren als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en ook niet dat Nederland op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en Luxemburg [1] (het Verdrag) bevoegd is te heffen over deze inkomsten. Evenmin is in geschil dat op grond van het Verdrag de heffing over de (pensioen)inkomsten van Pensioenfonds Robeco aan Luxemburg is toegewezen. [2]

Motivering

De navorderingsaanslag
4. Belanghebbende stelt, kort samengevat, dat de inspecteur ten onrechte geen nader onderzoek heeft verricht nadat de aangifte door het systeem was uitgeworpen. De inspecteur had zich een oordeel moeten vormen over de inconsistentie in de aangifte, voordat de medewerker van de afdeling CAP de wijziging had doorgevoerd. Omdat de inspecteur dit heeft nagelaten, heeft hij een ambtelijk verzuim begaan en was er geen grond voor navordering, aldus belanghebbende. De inspecteur betwist dat de aangifte is uitgeworpen omdat er geen fiscaal risico ten aanzien van de aangifte is gedetecteerd. Volgens de inspecteur was hij niet gehouden nader onderzoek te verrichten omdat de inconsistentie in de aangifte slechts heeft geleid tot een uitval van de aangifte die door de medewerker van de afdeling CAP is afgehandeld. De uitvalbehandeling betrof slechts een administratieve handeling waarna de aangifte verder het proces van de aanslagregeling in kon en geautomatiseerd kon worden afgehandeld, aldus de inspecteur.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur bij het vaststellen van een aanslag IB uit mag gaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Dat is anders indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn. Deze uitgangspunten gelden ongeacht of de aangifte op grond van vooraf vastgestelde criteria (uitworpredenen) in aanmerking komt voor nader onderzoek, en ook ongeacht of dat nadere onderzoek van de aangifte plaatsvindt. [3]
4.2.
De rechtbank stelt vast dat het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst bij de controle van de aangifte IB 2020 heeft gesignaleerd dat er een probleem was met het in de aangifte ingevulde tarief van 0%. Op basis van werkafspraken binnen de Belastingdienst is op grond van deze signalering echter geen nader onderzoek ingesteld en is de aangifte niet uitgeworpen, maar heeft er een administratieve handeling plaatsgevonden waarna de aangifte geautomatiseerd is afgehandeld. Daarbij is de aanslag IB 2020 overeenkomstig de ingediende aangifte opgelegd.
4.3.
Belanghebbende heeft zowel de inkomsten van Pensioenfonds Robeco als de inkomsten van Robeco Nederland B.V. aangegeven als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking. De mogelijkheid dat beide inkomsten kwalificeren als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking komt de rechtbank, mede gelet op het feit dat belanghebbende sinds 2009 met pensioen is, niet onwaarschijnlijk voor. De omstandigheid dat Robeco Nederland B.V. bij de inhouding van de loonheffing de witte tabel heeft toegepast, zoals blijkt uit de jaaropgave die belanghebbende tijdens de zitting heeft overgelegd, maakt dan ook niet dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag hoefde te twijfelen aan de juistheid van deze kwalificatie. Hoewel verder vast staat dat de toepassing van een verlaagd tarief van 0% op grond van het belastingverdrag over de inkomsten van Robeco Nederland B.V. onjuist was, betekent dit niet dat de inspecteur gehouden was tot nader onderzoek. Immers, ervan uitgaande dat het om inkomsten uit vroegere dienstbetrekking ging zou het heffingsrecht aan [plaats] toekomen [4] en zou de belastingheffing in Nederland nihil zijn geweest. De rechtbank is daarom van oordeel dat de inspecteur niet gehouden was een onderzoek in te stellen. Van een ambtelijk verzuim is geen sprake. De informatie die de inspecteur naar aanleiding van het verzoek van belanghebbende om een inkomensverklaring te verstrekken heeft ontvangen vormt een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.
4.4.
Gelet op het voorgaande is de navorderingsaanslag IB 2020 terecht opgelegd. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de navorderingsaanslag te hoog is, omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met de arbeidskorting van € 509. De rechtbank acht dat juist. Dit betekent dat het beroep gegrond is en de navorderingsaanslag moet worden verminderd.
De belastingrentebeschikking
4.5.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikking. Belanghebbende heeft tegen de belastingrentebeschikking in de beroepsprocedure geen inhoudelijke bezwaren aangevoerd. Omdat de navorderingsaanslag moet worden verminderd, moet het bedrag van de belastingrente overeenkomstig worden verminderd. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de navorderingsaanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat ten onrechte geen arbeidskorting is verleend. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd en dat de navorderingsaanslag en belastingrentebeschikking moeten worden verminderd.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) als volgt vast. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647 [5] en in beroep een waarde van € 907. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft het bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, het beroepschrift ingediend en aan twee zittingen van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.562 [6] . Verder zijn geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB 2020 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.645 met toepassing van de arbeidskorting van € 509;
- vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.562 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 27 mei 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 16 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (het Verdrag).
2.Artikel 19 van het Verdrag.
3.Vgl. HR 18 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:379.
4.Op grond van artikel 19 van het Verdrag.
5.HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
6.= (2 x € 647) + (2 ½ x € 907) x wegingsfactor 1.