ECLI:NL:RBZWB:2025:3323

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
BRE 24/4301 en 24/4305
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2016 en 2017; beoordeling compensatie op basis van Duits belastingverdrag

Op 28 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 24/4301 en 24/4305, waarin belanghebbende in beroep ging tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2016 en 2017. De inspecteur had deze aanslagen opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 99.349 en € 85.053. Belanghebbende had een beroep gedaan op de compensatieregeling uit het verdrag met Duitsland, maar de inspecteur had de compensatie vastgesteld op lagere bedragen dan door belanghebbende aangegeven. De rechtbank oordeelde dat de navorderingsaanslagen terecht waren opgelegd en dat de inspecteur de compensatie niet op te lage bedragen had vastgesteld. Belanghebbende had niet aangetoond dat de Duitse belastingaanslagen onjuist waren en de rechtbank wees de stelling van belanghebbende over een tekortkoming in de zorgplicht van de inspecteur af. De rechtbank concludeerde dat de beroepen ongegrond waren en dat belanghebbende geen recht had op teruggaaf van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/4301 en 24/4305

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. C.J.M. Stubenrouch),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 22 maart 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2016 en 2017 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 99.349 respectievelijk € 85.053 (de navorderingsaanslagen).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslagen heeft de inspecteur belanghebbende € 304 respectievelijk € 928 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen).
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 24 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , mr. [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslagen niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek gaat de rechtbank in op de vraag of de inspecteur de compensatie uit onderdeel XII van het Protocol bij het Verdrag [1] op hogere bedragen had moeten vaststellen, of sprake is van een tekortkoming in de zorgplicht van de inspecteur en of belanghebbende alsnog de stallingsregeling kan toepassen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de navorderingsaanslagen terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende woonde in 2016 en 2017 in Nederland en was in die jaren op basis van detachering uitsluitend werkzaam in Duitsland. Volgens de aangifte IB/PVV 2016 en aangifte IB/PVV 2017 was belanghebbende het gehele jaar in Nederland sociaal verzekerd.
3.1.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2016 en aangifte IB/PVV 2017 een beroep gedaan op de compensatieregeling uit onderdeel XII van het Protocol bij het Verdrag. Hij heeft in de aangiften € 36.212 respectievelijk € 38.229 aan op het loon ingehouden Duitse Lohnsteuer vermeld.
3.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag IB/PVV 2016 en een aanslag IB/PVV 2017 opgelegd en daarbij de compensatie op basis van de door belanghebbende aangegeven bedragen vastgesteld op € 2.067 respectievelijk € 11.195.
3.3.
Belanghebbende heeft op verzoek van de inspecteur een Duitse belastingaanslag voor de jaren 2016 en 2017 overgelegd. Daarin staat dat de in Duitsland verschuldigde belasting € 28.624 respectievelijk € 28.390 bedraagt.
3.4.
Op de Duitse belastingaanslag voor het jaar 2016 staat onder meer de volgende toelichting:
“Die Festsetzung der Einkommensteuer 1st gemäß § 165 Abs. 1 Satz 2 Nr. 3 AO im Hinblick auf die Verfassungsmäßigkeit und verfassungskonforme Auslegung der Norm vorläufig hinsichtlich
(…)
Die Vorläufigkeitserklärung erfasst sowohl die Frage, ob die angeführten gesetzlichen Vorschriften mit höherrangigem Recht vereinbar sind, als auch den Fall, dass das Bundesverfassungsgericht oder der Bundesfinanzhof die streitige verfassungsrechtliche Frage durch verfassungskonforme Auslegung der angeführten gesetzlichen Vorschriften entscheidet (…). Die Vorläufigkeitserklärung erfolgt lediglich aus verfahrens-technischen Gründen (…).”
Op de belastingaanslag voor het jaar 2017 staat een vergelijkbare toelichting.
3.5.
Bij brieven van 17 maart 2021 heeft de inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen om de navorderingsaanslagen op te leggen, omdat de compensatie tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De inspecteur gaat op basis van een herziene berekening uit van een compensatiebedrag van nihil respectievelijk € 2.533.
3.6.
De inspecteur heeft de navorderingsaanslagen vervolgens conform zijn voornemen opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn gebaseerd op een verschuldigd bedrag aan inkomstenbelasting van nihil. Voor wat betreft de premie volksverzekeringen gaat het om een verschuldigd bedrag van € 9.490 respectievelijk € 9.217.
3.7.
Voor de looninkomsten uit Duitsland is tot en met belastingjaar 2015 aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. De stallingsregeling is toegepast, omdat de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting over het inkomen uit Duitsland vanwege aftrekposten niet volledig benut kon worden. Volgens een op 3 april 2019 vastgestelde stallingsbeschikking bedraagt het totaal gestalde bedrag tot en met het jaar 2015 in totaal € 81.440.

Motivering

Is de compensatie op te lage bedragen vastgesteld?
4. De rechtbank stelt voorop dat de verschuldigde Duitse belasting voor de toepassing van de compensatieregeling wordt aangemerkt als ingehouden Nederlandse loonbelasting [2] en dat de bewijslast ter zake van de verschuldigde Duitse belasting op belanghebbende rust. [3] Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat van hogere bedragen aan verschuldigde Duitse belasting moet worden uitgegaan dan de bedragen die in de Duitse belastingaanslagen zijn vermeld. De stelling van belanghebbende dat de Duitse belastingaanslagen voorlopig zijn en om die reden niet kunnen worden gebruikt, is in dit verband onvoldoende. Nog daargelaten dat de verklaring van voorlopigheid alleen om procedurele redenen is gegeven (zie 3.4), heeft belanghebbende namelijk geen bewijs overgelegd waaruit hogere bedragen aan verschuldigde Duitse belasting volgen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de bedragen aan op het loon ingehouden Lohnsteuer die belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV 2016 en aangifte IB/PVV 2017 heeft vermeld een beter beeld geven van de verschuldigde Duitse belasting dan de naderhand vastgestelde Duitse belastingaanslagen.
4.1.
Verder heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de op de Duitse belastingaanslagen vermelde aftrekposten niet aan hem maar aan zijn echtgenote moeten worden toegerekend en dat die aftrekposten voor de toepassing van de compensatieregeling daarom buiten beschouwing moeten worden gelaten. Uit de Duitse belastingaanslagen volgt namelijk dat zijn echtgenote in Duitsland geen belastbaar inkomen heeft genoten en geen Duitse voorheffingen heeft betaald en dat de aftrekposten in mindering op het belastbaar inkomen van belanghebbende zijn gebracht.
4.2.
Gelet op het vorenstaande heeft de inspecteur de compensatie niet op te lage bedragen vastgesteld.
Is sprake van een tekortkoming in de zorgplicht?
5. Belanghebbende stelt dat sprake is van een ernstige tekortkoming in de zorgplicht van de inspecteur, omdat de procedure met betrekking tot de afwikkeling van de compensatieregeling niet op voorhand duidelijk was en niet is gecommuniceerd door de Belastingdienst. Hij wijst er daarbij op dat de inspecteur pas vier jaar na het indienen van de aangifte IB/PVV 2016 informatie heeft opgevraagd en dat het achterliggend proces niet op orde is.
5.1.
De rechtbank volgt belanghebbende niet in zijn stelling. De inspecteur is namelijk niet gehouden om een belanghebbende er vooraf op te wijzen dat de compensatie kan worden bijgesteld, indien de verschuldigde Duitse belasting lager blijkt te zijn dan het bedrag dat in de aangifte IB/PVV als op het loon ingehouden Lohnsteuer is aangegeven. Van een belanghebbende die een beroep doet op de compensatieregeling mag bovendien worden verlangd dat hij zich oriënteert omtrent de toepassing van de regeling. Aan belanghebbende kan weliswaar worden toegegeven dat de periode tussen het doen van de aangifte IB/PVV 2016 en het informatieverzoek van de inspecteur lang is, maar dit kan belanghebbende niet baten omdat de navorderingsaanslagen binnen de navorderingstermijn van artikel 16, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn opgelegd.
Kan belanghebbende alsnog de stallingsregeling toepassen?
6. Tot slot is in geschil of belanghebbende alsnog de stallingsregeling van artikel 11 Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (Bvdb) kan toepassen. De rechtbank stelt voorop dat de stallingsregeling alleen ziet op de heffing van belastingen en niet op de heffing van premie volksverzekeringen. [4] De premie volksverzekeringen wordt in artikel 1 Bvdb namelijk niet genoemd. Aangezien belanghebbende voor de jaren 2016 en 2017 alleen premie volksverzekeringen is verschuldigd (zie 3.6), kan toepassing van de stallingsregeling niet leiden tot een vermindering van de navorderingsaanslagen. Of belanghebbende alsnog de stallingsregeling kan toepassen, kan dan ook in het midden blijven.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat het bedrag van de navorderingsaanslagen niet wordt verminderd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.D.M.A. Reijs, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 28 mei 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen van 14 april 2012 (het Verdrag).
2.Onderdeel XII, eerste lid, Protocol bij het Verdrag.
3.Vgl. HR 24 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6686.
4.Hoge Raad 20 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3827.